Ik luister naar de podcast Dag Voor Dag, gemaakt door Liesbeth Rasker. Zij verloor op 10-jarige leeftijd haar moeder, en in mei 2018 haar ‘tweede moeder’ Renate. Zojuist ontdek ik dat dat nota bene Renate Dorrestein was, één van mijn favoriete schrijfsters. As we speak lees ik Dagelijks werk. Dat terzijde.

De podcast gaat over rouw. En dan niet op een wetenschappelijke manier (ook nuttig, daar niet van), maar gewoon mensen onder elkaar. Geen tranentrekkerij, wel ontroerend en herkenbaar.

Dit artikel in de NRC gaat over de podcast. Al lezende valt mijn oog vooral op deze zaken: doe niet aan leedcompetitie, rouwenden vormen een club en rouw vermomt zich soms als boosheid.

Leedcompetitie, daar schreef ik al eens over. Gaan we niet overdoen.

Dat van die club. Zéér herkenbaar. En dan niet alleen de rouwclub, maar ik herinner me nog goed hoe ik me bedacht dat ik na de dood van Koen plots tot de groep ‘nabestaanden van een zelfdoding’ behoorde. Alsof ik daarmee een nieuw – bepaald geen welkom – onderdeel aan mijn identiteit kon toevoegen. Hetgeen ook gebeurde.

Ik mag nog ruim drie afleveringen (van de zeven) en tot nu toe denk ik bij iedere aflevering minstens tien keer: ja, precies, dat had ik ook! Hoewel Koen twaalf jaar dood is, blijft die herkenning troostrijk.

De rouw die ik nu nog voel mag misschien niet eens zo heten. Rouw vind ik die alles ontwrichtende pijn waar je met geen mogelijkheid omheen kunt kijken, die er altijd is, zelfs als je slaapt. Een pijn die zich fysiek uit, waarvoor je niet kunt weglopen en die je leven minimaliseert tot de overlevingsstand. Volgens mij had ik toen liever dat mijn hand zonder verdoving zou worden afgehakt dan dat ik nog langer de hartepijn om Koen moest verdragen. Ben ik blij dat er niemand was die dat aanbod deed. Ik had maar zo ja kunnen zeggen. Voelde me toch al geamputeerd.

Nee, rouw verdwijnt. Maar het eindeloze gemis, het verdriet om wat er is gebeurd, dat blijft.

Soms ben ik bang dat ik mensen vermoei als ik hierover schrijf. En toch heb ik daar ook maling aan. De dood en rouw horen bij het leven. Daar kan niemand het over oneens zijn. En ik ben van het kamp: laten we dat monster in de bek kijken want ervoor wegrennen is gegarandeerd kansloos. Niet te verwarren met het kamp: laten we ons eindeloos in de ellende wentelen en de mooie kant van het leven verwaarlozen. Hell no.

Vuil en schoon verdriet. Dat onderscheid kwam naar voren in podcastaflevering nummer twee. Hoewel ik het een ietwat link onderscheid vind – voor je het weet zit je toch weer in de sfeer van leedcompetitie – begreep ik het verschil dat de geïnterviewde dame probeerde duidelijk te maken. ‘Schoon verdriet is het als een geliefde overlijdt. Vuil als een geliefde je vrijwillig verlaat.’ Ik zou zeggen dat Koen me vuil verdriet heeft bezorgd. Al zet ik vraagtekens bij de vrijwilligheid ervan.

Boos. Eindeloos. Op ALLES. Onredelijk, onsympathiek en zonder reden. Nou ja, mijn broertje was dood, er zijn slechtere redenen, maar ik werd ook woedend als iemand me voor de voeten liep, als ik iets liet vallen, zelfs als het niet brak. Het lukte me vaak, niet altijd (lees mijn boek), om niet te ontvlammen in gierende razernij omdat ik ergens nog het besef had dat dat me niets zou brengen. Het putte me uit.

Wat ik maar zeggen wil: wees niet bang voor een podcast als deze. Luister, voor troostrijke herkenning of om rouwende geliefden beter te begrijpen. En omdat iedereen het gaat meemaken.