Ein-de-lijk ging het gebeuren. Het was gepland en gereserveerd. We zouden met z’n vieren in de lampen gaan hangen. Of nou ja, in ieder geval een hapje eten. Als zelfbenoemde ‘Arnhemse meisjes’. Niet dat onze wiegjes daar ooit stonden, maar de stad bindt ons. Door de jaren heen woonden en werkten we er (sommigen nog), volleybalden we er, ging ik met ze mee naar Juicy Luicy en zij met mij naar de Störtebeker, huilden we samen bij break-ups, huwelijken, scheidingen en geboortes. De vier verschillende dorpen die tegen wil en dank door onze aderen stromen koesteren we. Tuurlijk zijn we vrouwen van de wereld, hebben we dingen gezien die verder gaan dan schuttersfeesten en brommers kiek’n. Onze eerste taal is niet het dialect van onze ouders maar het ABN. Met een accentje, dat wel. Vooral als we onze ouders spreken. ‘Mama, als jij met oma belt, praat je een beetje plattelands’, aldus mijn kind. Je haalt het meisje wel uit het dorp maar het dorp niet uit het meisje. Ook dat bindt ons.

Eén van die onvervalst dialect sprekende ouders gooide roet in het geplande etentje. Door er onverwacht tussenuit te piepen. En dus zagen we elkaar niet ein-de-lijk in het gereserveerde restaurant, maar bij de koffietafel. ‘Zeg, wij zouden toch eigenlijk iets leuks gaan doen?’, vroeg de rouwende vriendin met haar nimmer aflatende gevoel voor scherpe grapjes.

Het is al een tijdje gaande. De fase waarin mijn vriendinnen ouders kwijtraken. Het aantal meiden om me heen met een compleet setje neemt gestaag af en er zitten er ook al bij die van zowel pa als ma afscheid hebben moeten nemen. We weten dat het ons allemaal gaat gebeuren. En dat het onze kinderen gaat gebeuren. Onontkoombaar, onvermijdelijk, zo hoort het. En toch kun je je er niet op voorbereiden. Hooguit in praktische zin: begraven of cremeren, Mieke Telkamp of Maaike Ouboter, cake of bitterballen, rode rozen of witte lelies. Emotioneel word je in het diepe gegooid. Rouw kan het niet schelen of je een beetje kunt zwemmen. Je ziet maar hoe je je redt.

Drie zakdoekjes, twee koppen koffie en een gebakje verder stap ik weer met één van de vier vriendinnen in de auto terug naar Ernem. Poeh. Dat we het mooi vonden. Dat het moeilijk was om onze vriendin en haar familie zo verdrietig te zien. Zucht. Om vervolgens in één moeite door onze kinderen te bespreken (ze groeien te hard), het co-ouderschap aan beide kanten te evalueren (gaat lang niet gek), onze werkgever kort aan te stippen (we zijn ook collega’s) en hard te lachen (om ik weet niet meer wat).

Bij thuiskomst kwam mijn dochter net terug van een afspraak met een vriendinnetje.

‘Hoe was de crematie?’

‘Mooi. Maar ook wel moeilijk.’

‘Moest je huilen?’

‘Ja, ik moest huilen.’ Ik krijg een knuffel.

‘Wat eten we vanavond?’

Het leven, dat doorgaat.