Nog één dag werken voor mijn welverdiende en broodnodige vakantie zich aandient. Het is donderdagavond, ik zit op de bank en geniet van een het-is-bijna-vakantie-biertje terwijl ik naar een documentaire van Louis Theroux kijk over alcoholisme. Ondanks de aftakeling die in beeld wordt gebracht, nip ik tevreden van mijn IPA. De ontspanning wint het langzaam van de vermoeidheid.

Mijn man komt thuis van een barbecue met collega’s. Hij komt naast me zitten, checkt het nieuws op zijn mobiel. ‘Er is een aanslag geweest in Nice’, zegt hij. Of het door het bier komt of door mijn bijna-vakantie-modus, geen idee, maar de volgende dag weet ik niet meer dat hij dit gezegd heeft. Volgens mij denkt hij dat ie het gezegd heeft.

De volgende dag heeft onze dochter haar eerste schoolreisje, naar het Land van Jan Klaassen. Ik heb haar roze Frozenrugtas alvast ingepakt met droge kleren, tip van de juf. Ik ga naar bed, iets te laat en met net één biertje te veel op om er de volgende dag niets van te merken.

Het is vijf uur in de ochtend. Ik word wakker omdat ik naar het toilet moet. Terug in bed check ik nog even mijn mobiel, wakker als ik ben. En ik lees over de aanslag. Over de doden. Over de paniek, de verbijstering. Toch worden mijn ogen zwaar en daar voel ik me een beetje schuldig over. Maar de slaap wint.

Het is zeven uur in de ochtend. Ons gezin wordt wakker. Ik vraag mijn dochter: ‘Wat ga je vandaag ook alweer doen?’ ‘Schoolreisje!’ roept ze zonder na te hoeven denken. Terwijl zij haar boterhammetjes eet en een kinderfilmpje kijkt, lees ik het laatste nieuws over Nice. Er staat een foto op de site van de NOS van een overleden kind dat op de boulevard in Nice ligt, bedekt met een zeil en met naast zich een groezelige knuffel. Snel klik ik de foto weg, ik geloof zo ook wel dat het een gruwelijk drama is. Mijn dochter heeft haar ontbijt op en begint weer over het schoolreisje. Ik vertel dat wij haar straks uit komen zwaaien.

Drie kwartier later zijn we net op tijd om mijn dochter hand in hand met haar huidige BFF in de bus te zien stappen. ‘Mamaaa! Papaaa!’ roept ze blij. Het duurt even voordat de grote bus met twee verdiepingen helemaal gevuld is met kleine purken in dezelfde shirtjes met de naam van de school erop. De chauffeur sluit de deuren en rijdt voorzichtig weg. Zwaaiende ouders, zwaaiende kinderen, zwaaiende juffen, een toeterende bus.

Ik stap op mijn fiets en rij naar mijn werk. Mijn hoofd is bij de laatste dingen die ik nog moet afronden. Af en toe wordt de onrustige gedachtenstroom onderbroken door de vertedering die ik voelde bij de aanblik van mijn stoere meid die zin heeft in haar eerste schoolreisje. En dan zie ik ook die ene foto weer voor me. Dat lichaampje, onzichtbaar door het zeil maar indringender kon het leed niet in beeld gebracht worden.

Gisteren vond er een trouwerij plaats, op de boulevard in Nice. Ik bekijk het filmpje. ‘We zijn begonnen met een minuut stilte. Uit respect voor de slachtoffers. Maar het is ook een mooie dag. Mijn zoon gaat trouwen’, zegt de vader van de bruidegom. Even later is een ander geluid goed hoorbaar: ‘Jammer voor jullie huwelijk, maar er zijn mensen dood!’ roept een boze vrouw.

En toch moet én zal het doorgaan. Schoolreisjes, bijna-vakantie-stress, trouwerijen. Het leven.