Tamara

schrijft

Hier kom ik nooit meer terug

Deze blog schreef ik vorig jaar, tijdens de Week Tegen Pesten in september 2024. Toen publiceerde ik ‘m niet, omdat ik me – en die zag ik niet aankomen – er blijkbaar nog steeds een beetje voor schaam. Vandaag is de Dag Tegen Pesten. En nu publiceer ik ‘m wel. Pesten is akelig en kan voor de gepeste langdurig impact hebben.

Minus het kleine beetje onterechte schaamte en een grondige hekel aan iedereen die laatdunkend doet over accenten en dialecten, heb ik er geen last meer van. Maar een leuke herinnering is anders. Dus hierbij gooi ik ‘m online. Alle beetjes aandacht helpen.

Hier kom ik echt helemaal nooit meer terug.

Dit was mijn gedachte toen ik de aula uitliep. Met mijn VWO-diploma op zak. Als ik gedurfd had, had ik me nog even omgedraaid om mijn middelvinger op te steken.

Dat was in 1991. Drieëndertig jaar later, in het voorjaar van 2024, loop ik zowaar weer die aula in. Mijn dochter wil misschien naar deze school dus daar zijn we, op de open dag. De boel is flink verbouwd maar ik herken meer dan me lief is. Mijn keel knijpt dicht, en tegelijkertijd roep ik bij ieder lokaal: ‘Oh hier hadden we altijd tekenen!’ Of Nederlands, biologie, aardrijkskunde. Leuke herinneringen. Die helaas niet het gevoel onder de streep overstemmen: wat een klotetijd had ik hier.

Het begon al tijdens de kennismaking in de brugklas. We deden een spelletje waarbij je je 1 op 1 aan een klasgenootje moest voorstellen. Willemijn met haar beugel en boblijntje, wist me te vertellen: ‘Wat praat jij raar!’

Die middag checkte ik bij thuiskomst bij mijn moeder wat Willemijn bedoeld kon hebben. Ik sprak ten slotte duidelijk verstaanbaar Nederlands en bovendien had ik op de basisschool altijd een vet hoog cijfer voor spelling en taal.

‘Ik denk dat ze bedoelt dat je een accent hebt,’ legde mijn moeder uit. Het was de eerste keer dat ik me bewust werd van het dialect dat in mijn geboortedorp gesproken werd, ook door mijn ouders. Tot dat moment klonk alles en iedereen voor mij hetzelfde.

Daarna werd het niet veel beter. Kinderen deden mijn accent na, vonden me een boerin, trokken de speldjes uit mijn haar en zelfs de leraar Duits schoot ten overstaan van de gehele klas een keer in de lach toen ik ‘brooooodbak’ zei. Ik wist me geen raad, had geen weerwoord, was vooral onthutst over zoveel onaardigheid.

Thuis vertelde ik er niets over. Mijn vader vroeg me vele jaren later: ‘Waarom eigenlijk niet?’ Om eraan toe te voegen: ‘Misschien maar goed ook, want anders had ik die leraar even een bezoekje gebracht.’ Ik wist heus wel dat ik bij mijn ouders terecht kon, maar ik deed het niet. Vermoedelijk omdat ik me schaamde en het zelf wilde oplossen.

Vanaf mijn zestiende kon het me niet meer schelen. Waarom zou ik bij dat clubje van tutjes en sukkels willen horen? Wat ook hielp is dat ik één keer teruggescholden heb. ‘Je moet je bek houden, dikke papzak!’ De dikke papzak in kwestie begon ongemakkelijk te lachen en liet me voortaan met rust. Ik was verbijsterd dat het blijkbaar werkte om lelijk terug te doen.

Deze week is De Week Tegen Het Pesten. Mijn dochter zit inmiddels in de brugklas van dezelfde school die ik doorlopen heb. Het is pedagogisch vermoedelijk volstrekt onverantwoord, maar dit is wat ik haar zei: ‘Jij pest niemand, nooit. Laat ik het niet merken. En als je zelf gepest wordt, dan mag je van mij een hele grote mond teruggeven.’ Oké, ik zei zelfs: ‘En als je geslagen wordt, dan sla je terug. Ik steun je als je er gezeur mee krijgt.’ Kon ze wel wat mee.

Afgelopen woensdag loop ik opnieuw de aula in, en daarna zelfs de Engelse les. Want het is ‘ouder/leerling-wisselochtend’. Mama of papa gaan naar de les, kind heeft een vrij uur. Voorafgaand aan de les staar ik uit het raam van het klaslokaal en voel ik het weer. Die oude beklemming. De docente begint en ik vermaak me desondanks, want taal, ook de Engelse op brugklasniveau, blijft leuk. Een uurtje later sta ik weer buiten, wetende dat ik de komende zes jaar nog vaker terug zal moeten keren naar de school van toen. En hopelijk kijkt mijn dochter na die zes jaar met een diploma onder de arm, terug op een prachtige, gezellige, inspirerende middelbare schooltijd. Want dat verdient ieder kind.

Nooit meer hetzelfde

Maandag is het weer zover. Een dag die ieder jaar terugkeert. Al sinds 1978, maar in 2009 voor de eerste keer niet langer als een feestje. Het is de verjaardag van mijn broertje. Hij had nu zevenenveertig moeten worden. Ik kan me geen voorstelling maken van hoe hij er nu uit zou zien, al probeer ik het wel. Meer rimpels, minder haar, hetzelfde leren jasje maar zonder de afgetrapte sneakers? In mijn herinnering blijft hij voor eeuwig dertig. Die leeftijd bereikte hij in 2008, zo’n tweeëneenhalve maand voor zijn overlijden. Deze mijlpaal wilde hij niet echt vieren. Was het een voorteken?

Over de bijbehorende campagnebeelden zegt 113 onder andere: ‘De vier verschillende campagnebeelden tonen familiefoto’s en relatieportretten van vroeger, opnieuw gemaakt met dezelfde personen op dezelfde soort plek – maar met één schrijnend verschil: de geliefde die er niet meer is.’

De verjaardag van mijn broertje is nooit meer hetzelfde. Ons hele leven is anders. Er ontbreekt iedere dag een grappige, sympathieke broer, zoon, neef en vriend. En een oom die hij nooit zal zijn voor mijn dochter. Man, wat zou hij die rol met verve vervuld hebben.

Op maandag 24 februari denk ik aan Koen en ga ik deze datum voor de 17e keer nailen. Vermoedelijk in de avond ondersteund door bier en chips. Is het niet om het gemis te verzachten, dan toch wel om het leven te vieren. #praaterover

♡ Denk je aan zelfdoding? Praat erover. Neem 24/7 anoniem en gratis contact op met 0800-0113 of chat op 113.nl. Maak je je zorgen om iemand? Lees hier wat je kunt doen.

Ouder

Ein-de-lijk ging het gebeuren. Het was gepland en gereserveerd. We zouden met z’n vieren in de lampen gaan hangen. Of nou ja, in ieder geval een hapje eten. Als zelfbenoemde ‘Arnhemse meisjes’. Niet dat onze wiegjes daar ooit stonden, maar de stad bindt ons. Door de jaren heen woonden en werkten we er (sommigen nog), volleybalden we er, ging ik met ze mee naar Juicy Luicy en zij met mij naar de Störtebeker, huilden we samen bij break-ups, huwelijken, scheidingen en geboortes. De vier verschillende dorpen die tegen wil en dank door onze aderen stromen koesteren we. Tuurlijk zijn we vrouwen van de wereld, hebben we dingen gezien die verder gaan dan schuttersfeesten en brommers kiek’n. Onze eerste taal is niet het dialect van onze ouders maar het ABN. Met een accentje, dat wel. Vooral als we onze ouders spreken. ‘Mama, als jij met oma belt, praat je een beetje plattelands’, aldus mijn kind. Je haalt het meisje wel uit het dorp maar het dorp niet uit het meisje. Ook dat bindt ons.

Eén van die onvervalst dialect sprekende ouders gooide roet in het geplande etentje. Door er onverwacht tussenuit te piepen. En dus zagen we elkaar niet ein-de-lijk in het gereserveerde restaurant, maar bij de koffietafel. ‘Zeg, wij zouden toch eigenlijk iets leuks gaan doen?’, vroeg de rouwende vriendin met haar nimmer aflatende gevoel voor scherpe grapjes.

Het is al een tijdje gaande. De fase waarin mijn vriendinnen ouders kwijtraken. Het aantal meiden om me heen met een compleet setje neemt gestaag af en er zitten er ook al bij die van zowel pa als ma afscheid hebben moeten nemen. We weten dat het ons allemaal gaat gebeuren. En dat het onze kinderen gaat gebeuren. Onontkoombaar, onvermijdelijk, zo hoort het. En toch kun je je er niet op voorbereiden. Hooguit in praktische zin: begraven of cremeren, Mieke Telkamp of Maaike Ouboter, cake of bitterballen, rode rozen of witte lelies. Emotioneel word je in het diepe gegooid. Rouw kan het niet schelen of je een beetje kunt zwemmen. Je ziet maar hoe je je redt.

Drie zakdoekjes, twee koppen koffie en een gebakje verder stap ik weer met één van de vier vriendinnen in de auto terug naar Ernem. Poeh. Dat we het mooi vonden. Dat het moeilijk was om onze vriendin en haar familie zo verdrietig te zien. Zucht. Om vervolgens in één moeite door onze kinderen te bespreken (ze groeien te hard), het co-ouderschap aan beide kanten te evalueren (gaat lang niet gek), onze werkgever kort aan te stippen (we zijn ook collega’s) en hard te lachen (om ik weet niet meer wat).

Bij thuiskomst kwam mijn dochter net terug van een afspraak met een vriendinnetje.

‘Hoe was de crematie?’

‘Mooi. Maar ook wel moeilijk.’

‘Moest je huilen?’

‘Ja, ik moest huilen.’ Ik krijg een knuffel.

‘Wat eten we vanavond?’

Het leven, dat doorgaat.

Zat

Soms ben ik mijn dooie broertje heel erg zat. Dat ie dood is en dat hij dat zelf gedaan heeft. Dat zijn daad al vijftien jaar lang mijn verhaal is, en voor de rest van mijn leven zal zijn. Broer, je wordt feestelijk bedankt. Dood neem je misschien wel meer ruimte in dan je levend ooit voor elkaar had gekregen. Natuurlijk is mijn verhaal breder, kleurrijker en positiever dan enkel de zelfdoding van Koen. Er is ruimte voor alles.

Maar soms …

… nee, altijd, zou ik willen dat het nooit gebeurd was. Al ben ik er uiteraard grondig van doordrongen dat dit is wat het is. Mijn mening en gevoelens over het gebeurde doen niet ter zake, er verandert helemaal niets. Dood is dood. En dat maakte me vooral in het eerste jaar na Koens overlijden woest. Razernij om de onomkeerbaarheid van zijn einde. Draai de tijd terug, warm hem op, blaas er leven in, dit mogen we niet accepteren!

Inmiddels heb ik die onomkeerbaarheid leren dragen. Doorvoelen. De dood is definitief, Koen is fysiek niet meer hier. Omarmen doe ik het niet, maar vooruit, die hele shit mag met me mee in een rugzak die ik 24/7 til en heel vaak niet eens meer voel. De rugzak is een onzichtbaar lichaamsdeel geworden. Het zit op de plek van het geamputeerde gevoel.

Vandaag sprak ik weer eens over hem. Over het gebeurde. Over mijn boek. Over het waarom. En over de toneelvoorstelling Proost op de Verliezers, waar ik een bescheiden bijdrage aan heb geleverd. Mijn woorden maakten indruk, ik zag het aan de gezichten, voelde het aan de bedankjes, ondanks de absoluut professionele houding van de regionale omroep die mijn verhaal op beeld vastlegde. Ik wist na afloop van het interview niet of ik voldaan was weer iets goeds gedaan te hebben met Koens zelfdoding, of dat ik vooral voelde: zo, voorlopig heeft hij wel weer genoeg podium gehad.

Ik raak nooit uitgesproken over Koen, de rouw, het gemis. Daarvoor is het te veel verweven met wie ik nu ben. Maar soms ben ik ook ontzettend uitgeluld over ons verhaal.

Op 24 juni speelt Proost op de Verliezers in Theater Het Hof te Arnhem, de locatie waar vandaag het interview plaats vond. Ik ben er die avond niet bij, omdat ik op een speciaalbierfestival zit. De woordgrap over het zat zijn of het worden ga ik niet maken. Proost! Op het leven.

Koen op het podium van Theater Het Hof.

Snotneus

‘Mama, kunnen we morgen even naar de stad?’

‘Waarvoor dan?’

‘Ik wil make up kopen. Bij de Action hebben ze goeie lipgloss. En ik wil ook een wimperkruller.’

Ik bekijk het smetteloze, gladde snoetje van mijn elfjarige meisje en verbaas mij over de ogenschijnlijk plotselinge interesse in make up. Het lijkt mij volslagen onmogelijk dat er cosmetica bestaat die haar nog mooier maken dan ze nu al is. Maar natuurlijk juich ik dit soort onschuldige experimenten toe.

‘Prima, wij pakken morgen de bus naar de stad.’

‘Yes! Oh en dan halen we ook een maskertje voor jou en voor mij, kunnen we zaterdag een beautymiddag houden.’

Inmiddels ligt er een vage verpakking maskers met iets te hysterische letters en dito beloftes te wachten in de badkamer. Wie weet zie ik er na gebruik vijf jaar jonger uit. Als dat lukt, word ik over zes nachtjes slapen nog steeds vijftig, maar zou je me hooguit vijfenveertig schatten.

Vijftig ja. Dat is verder geen ding, ik word graag vijftig en bij voorkeur nog een heel stuk ouder ook. Maar eerlijk is eerlijk, een beetje raar is het wel. Vroeger dacht ik (lees: toen ik dertig was) dat rond de vijftig de geraniums al naar je begonnen te lonken. Nou hang ik zeker niet meer ieder weekend in de lampen, been there, done that. Maar verder zou ik zweren dat ik juist net goed op gang kom. Fuck die geraniums. Bovendien presteer ik het nog steeds om zelfs cactussen een uitgedroogde dood te laten sterven.

Tuurlijk, het is best jammer dat er rimpels boven de knieën ontstaan en dat de kaaklijn langzaam een eigen leven gaat leiden. En dat de grijze uitgroei telkens sneller lijkt terug te komen.

Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik schijt heb aan dingen waar ik me vroeger veel te druk om maakte. Een zeer comfortabel aanvoelende ontwikkeling. Met die extra rimpels op onverwachte plekken verzoen ik me wel.

In maart was ik met mijn moeder (bijna tweeënzeventig) bij een optreden van Boh Foi Toch in Amphion te Doetinchem. De zanger, Hans Keuper, wordt dit jaar negenenzeventig. Begin april ging ik met een goede vriendin (ook bijna vijftig) naar een show van Roger Waters in Amsterdam. Hij tikt de tachtig aan in september. Aan energie en muzikaliteit hadden beide heren geen gebrek. En ik verkeerde in eveneens energiek gezelschap. En toen ik vorige week aan een zeer goede bekende met de respectabele leeftijd van achtentachtig lentes vertelde dat ik vijftig werd, riep ze lachend: ‘Snotneus!’ Dus zeg het maar, wat vertelt de leeftijd ons precies?

Met een tas vol goedkope spullen die niemand echt nodig heeft, stappen mijn kind en ik in de bus. Onderweg van de bushalte naar huis zingen we samen Flowers van Miley Cyrus, vrij vals. En ik kreeg geen rollende ogen van mijn pré-puber. Volgens mij ben ik dan nog niet heel erg oud. Toch?

Ik, als snotneus van 3 of 4 jaar oud
« Oudere berichten

© 2025 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑