Tamara

schrijft

Zat

Soms ben ik mijn dooie broertje heel erg zat. Dat ie dood is en dat hij dat zelf gedaan heeft. Dat zijn daad al vijftien jaar lang mijn verhaal is, en voor de rest van mijn leven zal zijn. Broer, je wordt feestelijk bedankt. Dood neem je misschien wel meer ruimte in dan je levend ooit voor elkaar had gekregen. Natuurlijk is mijn verhaal breder, kleurrijker en positiever dan enkel de zelfdoding van Koen. Er is ruimte voor alles.

Maar soms …

… nee, altijd, zou ik willen dat het nooit gebeurd was. Al ben ik er uiteraard grondig van doordrongen dat dit is wat het is. Mijn mening en gevoelens over het gebeurde doen niet ter zake, er verandert helemaal niets. Dood is dood. En dat maakte me vooral in het eerste jaar na Koens overlijden woest. Razernij om de onomkeerbaarheid van zijn einde. Draai de tijd terug, warm hem op, blaas er leven in, dit mogen we niet accepteren!

Inmiddels heb ik die onomkeerbaarheid leren dragen. Doorvoelen. De dood is definitief, Koen is fysiek niet meer hier. Omarmen doe ik het niet, maar vooruit, die hele shit mag met me mee in een rugzak die ik 24/7 til en heel vaak niet eens meer voel. De rugzak is een onzichtbaar lichaamsdeel geworden. Het zit op de plek van het geamputeerde gevoel.

Vandaag sprak ik weer eens over hem. Over het gebeurde. Over mijn boek. Over het waarom. En over de toneelvoorstelling Proost op de Verliezers, waar ik een bescheiden bijdrage aan heb geleverd. Mijn woorden maakten indruk, ik zag het aan de gezichten, voelde het aan de bedankjes, ondanks de absoluut professionele houding van de regionale omroep die mijn verhaal op beeld vastlegde. Ik wist na afloop van het interview niet of ik voldaan was weer iets goeds gedaan te hebben met Koens zelfdoding, of dat ik vooral voelde: zo, voorlopig heeft hij wel weer genoeg podium gehad.

Ik raak nooit uitgesproken over Koen, de rouw, het gemis. Daarvoor is het te veel verweven met wie ik nu ben. Maar soms ben ik ook ontzettend uitgeluld over ons verhaal.

Op 24 juni speelt Proost op de Verliezers in Theater Het Hof te Arnhem, de locatie waar vandaag het interview plaats vond. Ik ben er die avond niet bij, omdat ik op een speciaalbierfestival zit. De woordgrap over het zat zijn of het worden ga ik niet maken. Proost! Op het leven.

Koen op het podium van Theater Het Hof.

Snotneus

‘Mama, kunnen we morgen even naar de stad?’

‘Waarvoor dan?’

‘Ik wil make up kopen. Bij de Action hebben ze goeie lipgloss. En ik wil ook een wimperkruller.’

Ik bekijk het smetteloze, gladde snoetje van mijn elfjarige meisje en verbaas mij over de ogenschijnlijk plotselinge interesse in make up. Het lijkt mij volslagen onmogelijk dat er cosmetica bestaat die haar nog mooier maken dan ze nu al is. Maar natuurlijk juich ik dit soort onschuldige experimenten toe.

‘Prima, wij pakken morgen de bus naar de stad.’

‘Yes! Oh en dan halen we ook een maskertje voor jou en voor mij, kunnen we zaterdag een beautymiddag houden.’

Inmiddels ligt er een vage verpakking maskers met iets te hysterische letters en dito beloftes te wachten in de badkamer. Wie weet zie ik er na gebruik vijf jaar jonger uit. Als dat lukt, word ik over zes nachtjes slapen nog steeds vijftig, maar zou je me hooguit vijfenveertig schatten.

Vijftig ja. Dat is verder geen ding, ik word graag vijftig en bij voorkeur nog een heel stuk ouder ook. Maar eerlijk is eerlijk, een beetje raar is het wel. Vroeger dacht ik (lees: toen ik dertig was) dat rond de vijftig de geraniums al naar je begonnen te lonken. Nou hang ik zeker niet meer ieder weekend in de lampen, been there, done that. Maar verder zou ik zweren dat ik juist net goed op gang kom. Fuck die geraniums. Bovendien presteer ik het nog steeds om zelfs cactussen een uitgedroogde dood te laten sterven.

Tuurlijk, het is best jammer dat er rimpels boven de knieën ontstaan en dat de kaaklijn langzaam een eigen leven gaat leiden. En dat de grijze uitgroei telkens sneller lijkt terug te komen.

Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik schijt heb aan dingen waar ik me vroeger veel te druk om maakte. Een zeer comfortabel aanvoelende ontwikkeling. Met die extra rimpels op onverwachte plekken verzoen ik me wel.

In maart was ik met mijn moeder (bijna tweeënzeventig) bij een optreden van Boh Foi Toch in Amphion te Doetinchem. De zanger, Hans Keuper, wordt dit jaar negenenzeventig. Begin april ging ik met een goede vriendin (ook bijna vijftig) naar een show van Roger Waters in Amsterdam. Hij tikt de tachtig aan in september. Aan energie en muzikaliteit hadden beide heren geen gebrek. En ik verkeerde in eveneens energiek gezelschap. En toen ik vorige week aan een zeer goede bekende met de respectabele leeftijd van achtentachtig lentes vertelde dat ik vijftig werd, riep ze lachend: ‘Snotneus!’ Dus zeg het maar, wat vertelt de leeftijd ons precies?

Met een tas vol goedkope spullen die niemand echt nodig heeft, stappen mijn kind en ik in de bus. Onderweg van de bushalte naar huis zingen we samen Flowers van Miley Cyrus, vrij vals. En ik kreeg geen rollende ogen van mijn pré-puber. Volgens mij ben ik dan nog niet heel erg oud. Toch?

Ik, als snotneus van 3 of 4 jaar oud

Heb je zin in morgen?

‘Heb je zin in morgen?’ vraagt ze belangstellend.

‘Mwah, niet echt’, is mijn eerlijke antwoord.

‘Of heb je er geen zin in?’

‘Dat ook niet echt. Ik weet het niet zo goed eigenlijk.’

We zitten in mijn good old Opel, richting Jumbo. Mijn dochter weet welke dag het morgen is. De verjaardag van ome Koen. Ze weet niet beter dan dat ik over hem praat, dat hij bestaan heeft en dat ze een hele leuke oom aan hem mist. Ik overlaad haar niet met Koenpraat, ze is een kind en doseren blijft belangrijk, maar ik verzwijg hem ook niet. Zeker niet op speciale momenten zoals zijn verjaar- en sterfdag.

‘Weet je wat we moeten doen?’ roept ze opgetogen met een grijns waarvan ik weet: hier komt iets fouts doch geestigs.

‘Nou?’

‘We leggen je ring*) op een stoel, hangen ballonnen aan de leuning en zingen dan ‘Lang zal hij niet leven.’

Ik schiet in de lach, zij ook. ‘Ah nee dat kan echt niet hoor!’ probeer ik haar enthousiasme voor dit ietwat macabere plan te temperen. Zij doet er echter nog een schepje bovenop: ‘Oma moet haar ring er ook bij leggen!’

We lachen en kletsen nog wat. En dan zegt mijn dochter opeens: ‘Ome Koen is altijd bij ons.’

Ik kijk opzij en ben geloof ik niet eens verbaasd over de constatering van dit wijze meisje van 11. ‘Zo is dat lieverd, hij is niet meer hier maar wel in ons hart.’

We arriveren bij de Jumbo en de aandacht verschuift naar de snoepjes die gescoord moeten worden voor de uitdeelzakjes na haar kinderfeestje volgende week. Zure matten, lollies, eetbaar papier en nog een paar dingen waarvan je licht gaat geven in het donker.

De boodschappen zijn gedaan, de Opel wordt weer gestart en mijn dochter begint opnieuw over ome Koen. Ze wil nog een keer horen hoe het ook alweer zat met zijn depressie. En hoe dat nu bij mij is. Ik vertel haar opnieuw over mijn angststoornis, hoe lastig het is uit te leggen hoe dat voelt. Voelde. Of ik het toch wilde proberen, was het vriendelijke verzoek. ‘Nou, dat was toch niet zo moeilijk?’, luidt het droge commentaar na mijn Jip&Janneke-toelichting.

We laden de boodschappen uit. En ik constateer dat het me so far gelukt is dat mijn kind geen enkele drempel ervaart in het ter sprake brengen van ome Koen, mij vragen te stellen over hem of foute grappen te maken over de hele situatie. Ook hoop ik, niet alleen nu maar door de tijd heen, een zaadje geplant te hebben voor hoe ze naar psychische en psychiatrische klachten kijkt. Namelijk dat dit niets is om je voor te schamen en dat het ziektes zijn waarvoor je, als je dat wilt en als het helpend is, medicatie kunt nemen. Net als voor welke andere lichamelijke ziekte dan ook.

En nu is het vandaag. De dag dat Koen 45 jaar oud had moeten worden. Vijftien verjaardagen zonder hem. Hoe zou hij eruit hebben gezien? Hoe zou zijn leven eruit hebben gezien? Was ik tante geweest, had Vera neefjes en nichtjes gehad, mijn ouders nog meer kleinkinderen? Of zou hij nog een beetje aan het vlinderen zijn geweest? Zou hij nog naar de sportschool gaan, festivals bezoeken, op sociale media zitten, in Arnhem wonen, als sociaal pedagogisch hulpverlener werken, dat ene leren jasje dragen dat nu werkloos in mijn kast hangt?

Ik zal het nooit weten. Dat blijft schuren en schrijnen. Altijd, maar vooral op een dag als vandaag. En daarom nemen we er vanavond een paar, op zijn leven en ons leven. En op de liefde die niet sterft.

*) Mijn moeder en ik dragen allebei een ring met een klein beetje as van Koen.

Doodzonde

Waar begin ik met schelden? Of zal ik eerst een hartgrondig potje janken?

Vanavond keek ik naar Bureau Arnhem. De aflevering eindigde met de melding van de zelfdoding van een 17-jarig meisje. Uitgezonden met toestemming van de nabestaanden. Ik zat net te appen met mijn vriend maar toen ik doorhad waar de melding over ging liet ik mijn mobiel uit mijn handen vallen en keek ik met dichtgeknepen keel naar de beelden. En toen vertelde de voice-over: de hulpverlening was bekend met de suïcidale gedachten van het meisje, maar mocht vanwege de privacy niets delen met de familie.

Mijn tranen gingen direct over in een keiharde vloek. Is er dan godskolere helemaal niets veranderd?

Op 6 juni 2019 nam ik deel aan het discussiepanel dat in gesprek ging met het aanwezige publiek in het stadstheater in Arnhem, na vertoning van de film Doodzonde. ‘In deze indringende documentaire blikken een psychiater, twee psychologen, een vader, een moeder, een zus, een docente, een pastoor en een collega terug op het behandelproces en de vreselijke afloop, namelijk de zelfdoding van twee jonge mensen. Met indrukwekkende eerlijkheid vertellen zij vanuit hun eigen perspectief hoe zij die zwarte periode beleefd hebben, hoe zij zich machteloos en vaak eenzaam voelden en hoe zij contact en steun gemist hebben. Hun verhalen getuigen van moed.’ (Bron: www.doodzonde.nl)

Tijdens die middag in het theater was werkelijk iedereen het erover eens: de omgeving (familie, andere naasten) van mensen met suïcidale gedachten moet betrokken worden. Het redt levens. Uit onderzoek gebleken. Maar ook zonder onderzoek lijkt het me volkomen logisch dat de hulpverlening dit niet alleen kan en hoeft te doen.

Fuck die privacy. Het meisje was ZEVENTIEN. Laat ik voorop stellen: ik neem de hulpverlening niets kwalijk, zij zitten ook klem tussen regels en praktijk. Alleen, op wie of wat mag ik dan schelden? Google vertelt me dat de Eerste en de Tweede Kamer verantwoordelijk zijn voor de wetgeving in Nederland. Koning Willem-Alexander en premier Mark Rutte zetten de handtekening. Nou krijgen die heren toch al van vrij veel dingen de schuld dus laat ik daar niet aan beginnen. Maar toch. Willem-Alexander en Mark: kunnen jullie asteblief als de brandweer ervoor zorgen dat die fucking privacywetgeving zijn doel in dit soort gruwelijke situaties niet voorbij schiet? Dank u. Godverdomme.

En dan nog eens wat. Iedereen die een grote mond heeft over het functioneren van de politie: doe maar niet.

Stel eens een vraag

Af en toe verzucht ik dat hardop. Meestal op mijn werk, soms privé. Als er weer eens allerlei aannames gedaan worden over hoe een ander ergens in zit, hoe een ander ergens over denkt, de reden van iemands irritatie, uitval, boosheid, enthousiasme. Doe eens gek en stel de ander een vraag.

Nee, niet nodig, ik weet wel hoe het zit.
Oh ja? Kun je gedachten lezen? Knap.

Nee, niet nodig, wat kan er anders aan de hand zijn?
Nou, nog 1000 andere dingen waar je geen idee van hebt.

Nee, niet nodig, ik weet hoe hij/zij/die in elkaar steekt.
Top, nu hij/zij/die zelf nog. Daar kun jij blijkbaar goed bij van dienst zijn.

Aannames doen is menselijk. Maar wees je er bewust van. Ken je NIVEA? En dan bedoel ik niet de klassieke witte crème in het blauwe blikje, maar de afkorting Niet Invullen Voor Een Ander. Precies. Vul niet in wat een ander denkt of voelt. Ook niet als je de empathie of hoogsensitiviteit hebt uitgevonden. Dat bedoel ik niet zo sarcastisch als het wellicht klinkt. Controleer bij de ander of het klopt wat je (aan)voelt of denkt. Mocht daar de gelegenheid (nog) niet toe zijn, stel je oordeel dan uit. Of oordeel sowieso niet, nog beter.

En nu ik toch in de belerende modus zit: stel open vragen. Je weet wel, vragen die beginnen met bijvoorbeeld wat, hoe, welke, waarom (beetje mee oppassen, je wil iemand niet ter verantwoording roepen). Zo’n vraag die niet alleen met ja of nee te beantwoorden valt. Dikke tip: luister ook echt naar het antwoord en vraag door. Laat OMA thuis. Wie? Je Oordeel, Mening en Advies.

Dat gezegd hebbende: vanavond deed ik de online training van 113, getiteld ‘Vraag maar’, met als ondertitel: ‘Leer hoe je het gesprek kan voeren over gedachten aan zelfdoding en daarmee mogelijk iemand kan helpen.’

Gek genoeg had ik die training nog niet gevolgd. Want ik dacht: dat kan ik wel. Mooie aanname of niet? Niet te verwarren met: dat durf ik wel. Vanavond checkte ik dan eindelijk mijn aanname over de inschatting van mijn eigen kennis op dit vlak en zoals ik al dacht: nul fout. Het was een beetje vals spelen natuurlijk. Met mijn professionele achtergrond als HR-adviseur, waarbij (de juiste) vragen stellen een must en dagelijkse kost is, in combinatie met alles wat ik in de veertien jaar na Koens dood gelezen heb over suïcide(preventie) was het zorgelijk geweest als ik een herkansing had moeten doen.

Ook een pijnlijk resultaat. Want als ik terugdenk aan die Koninginnedag waarop ik mijn broertje vroeg: ‘Ik heb nooit van de brug willen springen, jij dan?’ had ik het met de kennis van nu (vergeef me deze politieke formulering) anders aangepakt. De vraag anders geformuleerd. Of op een ander moment gesteld. Was ik erop teruggekomen. Soms bespringt me de frustratie dat ik het moment op zijn balkon tijdens Koninginnedag 2008 niet over kan doen. Dat ik nooit zal weten of ik voor hem het verschil had kunnen maken.

Vorige week verscheen ik in diverse media, om een bijdrage te leveren aan de week van de suïcidepreventie en World Suïcide Prevention Day op 10 september. Een journaliste vroeg me of ik een ander de vraag zou durven stellen: ‘Denk je weleens aan zelfmoord?’ Eén van de weinige gesloten vragen met een duidelijke functie. Ik kon alleen maar zeggen: ‘Ik hoop van wel.’

Het is en blijft een zwaar onderwerp. Een beladen vraag. Dat begrijp ik heel goed. Een vraag die, ook als je ‘m durft te stellen, geen garantie biedt op de goede afloop. Maar ‘m niet stellen, het onderwerp mijden, OMA of NIVEA inzetten, is in ieder geval geen goed idee. Check de training van 113, want je weet nooit wanneer je ‘m nog eens nodig hebt.

Heb je zelf gedachtes aan de dood of maak je je zorgen om iemand? Neem dan contact op met 113 Zelfmoordpreventie via de website of via 0800-0113.

« Oudere berichten

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑