Eerst was er de gedachte.
Ik ga een boek schrijven.
Toen ging ik het doen.
Ik ben een boek aan het schrijven.
En nu zeg ik iets dat me nog steeds onwezenlijk in de oren klinkt.
Ik heb een boek geschreven.

Zo was ik laatst in Zwolle aan het werk. Loopt er een collega de kamer op die mij begroet met: ‘Hé hoi, het gaat goed met je boek of niet? Ik zie je berichten op Facebook.’ Waarop een andere collega me vragend aankijkt: ‘Je boek? Welk boek?’ En dan mag ik het weer zeggen. Ik heb een boek geschreven. Wie, ik?

Vorige week loop ik de kantine van mijn werk in Arnhem binnen. Een collega, leidinggevende binnen het conservatorium, ziet me en zegt: ‘Dag mevrouw de schrijfster.’ En weer iets langer geleden zegt een collega met een grote glimlach, leidinggevende van onder andere de modeopleiding: ‘Welkom bij de club.’ De club van kunstenaars, schrijvers, makers. Ik verbeeld me niets want ik kom net kijken, maar ik weet wel hoe het voelt om dat wat je rechtstreeks vanuit je hart gemaakt hebt, aan de hele wereld (want zo voelt Arnhem en omstreken nu aan) te laten zien. Alsof je in je blote kont staat, op een hoog podium met veel publiek ervoor en een bouwlamp op je gericht. En dan heb ik het boek nog niet eens concreet in handen gehad, laat staan anderen. De vormgeving is in volle gang.

Mijn ouders hebben de voorlaatste versie van mijn manuscript gelezen. ‘Je geeft jezelf wel bloot,’ zei mijn vader. ‘Maar dat zul je ook wel met Roel overlegd hebben.’ Nee. Het kon niet anders namelijk. Daar had ik geen overleg met wie dan ook voor nodig. Want hoe kan ik het taboe op zelfdoding, depressie en angststoornissen helpen verkleinen, als ik er zelf niet open over ben?

Ik heb een boek geschreven. En nou moet iedereen het weten ook.