Tamara

schrijft

Pagina 8 van 27

Kop, staart & leed(competitie)

Ik wil de hele tijd van alles schrijven. Er rennen de laatste weken elke dag allerlei teksten, alinea’s en onderwerpen door mijn hoofd. Vooral vlak voor ik in slaap val. Dan weet ik zeker dat ik een Briljante Blog bedacht heb, met een Knallerrr van een openingszin, om de volgende morgen gapend te concluderen dat er bij nader inzien in het felle ochtendlicht niet veel kraak of smaak aan het onderwerp zit.

Soms zou ik willen schrijven over wat ik meemaak als HR-adviseur. Verhalen genoeg. Maar dan kan ik mijn integriteit net zo goed meteen gratis laten afhalen via Marktplaats. En een andere baan gaan zoeken.

Laatst bedacht ik dat collega’s eigenlijk een wonderlijk soort figuren zijn in een mensenleven. We kennen allemaal de uitspraak: ik zie mijn collega’s vaker dan mijn partner. Voeg daaraan toe: en vaker dan mijn kind, ouders en vriendinnen. Tijdens de lunchwandeling van vanmiddag met een collega besprak ik deze gedachte, mede naar aanleiding van het overlijden van een dierbare van een van onze andere collega’s, waarmee ik al twaalf jaar (en de collega met wie ik wandelde al vier jaar) samenwerk. ‘Ja, we kunnen binnenkort twee bruiloften en twee begrafenissen aftikken’, vat ik de gedeelde life events samen. Waarop mijn collega droog reageert: ‘En drie kinderen.’ Ietwat beschaamd schiet ik in de lach. Oh ja, we kregen ook kinderen. Minor detail.

Dat brengt me bij de term leedcompetitie. Ietwat onlogisch bruggetje, I know, maar dat bedoel ik dus: er rommelt van alles in mijn bovenkamer. Leedcompetitie dus. Om met dominee Gremdaat te spreken: kent u die uitdrukking?

Dat gaat zo:

Wat is erger? Je broer verliezen door zelfdoding of je kind? Je vader verliezen voor hij zeventig is of je man? Ik denk dat de dood van Koen voor mijn ouders erger is dan voor mij. Geen fijne gedachte, want ik was (en ben, maar dan niet meer de ontwrichtende variant) er zo onwaarschijnlijk beroerd van dat ik me niet wil voorstellen dat mijn ouders door een nóg grotere berg shit moesten scheppen. Voor de goede orde: mijn ouders hebben mij nooit het idee gegeven dat mijn verlies minder zwaar zou wegen dan dat van hen. Het zaadje voor die gedachte heb ik zelf geplant. Sinds ik moeder ben.

Maar het doet er helemaal niet toe wiens verdriet erger is. Bovendien, hoe hadden we dat willen meten dan? Wie de meeste tranen vergiet heeft gewonnen? Vaders, moeders, kinderen, partners, vrienden, iedereen moet sowieso minimaal vijfentachtig worden. Daarna is het verlies nog steeds erg pijnlijk maar hopelijk op den duur te verteren.

Misschien komen de teksten in mijn hoofd ook wel door de lezing die ik morgenavond ga geven. Ik ben zo bezig geweest met: wat ga ik – wel en niet – vertellen dat er nog een paar gedachtes zijn overgebleven waarvoor geen tijd is. Die moeten er blijkbaar toch uit en dan krijg je dit soort rommelige blogs met onduidelijke kop en staart. Maar wat kan het schelen, een mens moet eens wat proberen in het leven. Ik ken verhalen waarin dat leven aan de korte kant was, dus voor de zekerheid kun je maar beter doen wat je wilt op het moment dat je het wilt, zolang je er niemand pijn mee doet. Want er is al genoeg leed in de wereld.

Voor alles is een tijd

‘Eigenlijk ben je drager geworden van die thema’s. Had je dat aan zien komen?’ Eind vorig jaar zat ik een bakkie te doen met een collega die ook dol is op schrijven. Zij stelde me deze vraag.

Nee, dat had ik niet zien aankomen. Mijn aanpak is namelijk nogal organisch. Toen ik net begon met schrijven dacht ik: tien A4-tjes, nietje erdoor, dertig kopietjes maken voor eventuele belangstellenden, klaar. Het nietje werd een ringbandje want het aantal A4-tjes liep uit de hand. Ik ging schrijfcursussen volgen, verdiepte me in selfpublishing (uitgeven zonder uitgever) en huurde een schrijfcoach in. Uiteindelijk kwam ik uit bij een superecht boek, met redacteur, vormgever, ISBN en een boekpresentatie. Ik ben bijna 370 verkochte exemplaren verder, waaronder 44 stuks aan bibliotheken in het hele land.

Vlak na de zomer van vorig jaar kwam er een spontaan mailtje van een bibliotheek in de buurt van Rotterdam. Of ik ook lezingen gaf. En wat ik daarvoor vroeg. Ik bepaalde rap een redelijk tarief en antwoordde de bibliotheek: ja, ik geef lezingen. De waan van de dag verhinderde een snelle afspraak, en omdat ik ondertussen drie keer gevraagd was voor andere lezingen, moest de bieb even wachten. Maar er is nog contact en mogelijk ga ik er in juni alsnog naar toe. De thema’s die ik aanroer zijn helaas tijdloos en actueel.

Over die thema’s gesproken: de twee belangrijkste in mijn boek zijn zelfdoding en rouw. Maar natuurlijk zit er meer in: depressies, angsten, de dood, antidepressiva, de geestelijke gezondheidszorg (en de wachtlijsten, hou op schei uit), het verlies van en de liefde voor een broer, de ontwrichting van een gezin, het taboe op zelfdoding en psychische ziektes. Enzovoorts. Geen gezellige opsomming, maar mocht je van plan zijn mijn boek nog te lezen: de lezers die je voorgingen zeggen dat ze ook gelachen hebben. Ik geloof namelijk heilig in de verruimende werking van een gebbetje, juist als er pittige kost gegeten moet worden.

Vorige week vrijdag gaf ik een lezing tijdens het jaarcongres van christelijke vereniging van zorgaanbieders Reliëf. Thema: overleven en overlijden. Ook daar werd humor ingezet. Nadat ik mijn verhaal gedeeld had met een select gezelschap, was ik uitgenodigd om de rest van de dag andere presentaties bij te wonen.

Ik schoof aan in de grote zaal. Op het podium meldde zich theatergroep Bint. Bijna tweehonderd zorgprofessionals zagen twee dames opkomen, die zich hardop bogen over de vraag: hoe maak je de dood bespreekbaar? De mogelijkheden die ze bespraken laten zich niet navertellen, maar de volgende dialoog wil ik jullie niet onthouden:

Dame 1: ‘Ik weet iets! Je moet gewoon een soort opstapje gebruiken. Let op: ik zeg bijvoorbeeld tegen jou: leuk jurkje zeg!’

Dame 2: ‘Hoe helpt dat nou om de dood beter bespreekbaar te maken?’

Dame 1: ‘Doe nou even mee!’

Dame 2: ‘Oh. Oké. Dank je! En nu?’

Dame 1: ‘Nou, dan zeg ik: wil je die ook aan in de kist?’

Ik had mijn lach nog niet uitgelachen, of ik moest slikken vanwege hun verhaal over zes mensen op leeftijd die ze gesproken hadden over het leven en de dood. Mijn tranen bleven binnenboord, totdat de dames om beurten gingen opsommen waarom de dood ook voor hen een dingetje was. ‘Ik ben bang voor de dag dat ik geen moeder meer heb.’

Tijdens mijn lezing zaten er zeven mensen aandachtig te luisteren en instemmend te knikken. Een enkeling met natte ogen. Zeven mensen, kom ik daar mijn bed voor uit? Reken maar van wel. Alleen al dat de dame van Reliëf ‘mijn’ thema zelfdoding geprogrammeerd heeft tijdens een congres van christelijke signatuur, vind ik fantastisch. Ze was zelf aanwezig bij mijn verhaal en afgelopen week schreef ze me: ‘Wat mij betreft had iedereen het in de zaal mogen horen. Maar voor alles is een tijd.’ Die tijd laat ik geheel organisch op me afkomen.

Later bedacht ik: ik wil mijn kind zien opgroeien. Alleen, is dat eigenlijk wel iets ‘doen’ voor je dood gaat? Maakt niet uit, dit wil ik!

Slikken of stikken van angst

Ik slik. Antidepressiva. Wie mijn boek gelezen heeft, wist dat al. Gek genoeg vond ik die ontboezeming zeker zo eng als openhartig zijn over de intense rouw die ik doorleefd heb na de zelfdoding van Koen. Wat zouden ‘ze’ wel niet denken van een pillenslikkende HRM-adviseur met een GAS*)? Zou ik nog serieus genomen worden of zouden collega’s mij voortaan met andere (bijvoorbeeld meewarige #horror) ogen bekijken? Maar ik wist, voelde toen ik het boek schreef: pleiten voor meer openheid over zelfdoding, depressie, angsten en antidepressiva en vervolgens zelf mijn kaken op elkaar houden, is geen optie. Practise what you preach.

De boeklancering is nu bijna elf maanden geleden en ik heb precies nul negatieve reacties gekregen. Niet op het boek, niet op mijn ontboezemingen. Als die negatieve reacties er al zijn, dan hebben ze mij niet bereikt. Wat ik opvallend vind, is dat bijna niemand iets zegt over het stuk in het boek dat over puur over mijzelf gaat. Een enkeling daargelaten.

Is het wijs mezelf zo kwetsbaar op te stellen? Als ik ooit besluit mijn huidige werkgever te verlaten, en een potentiële nieuwe werkgever googled mij  – dat mag overigens niet zomaar meer van de nieuwe privacywetgeving, but hey, who is checkin’ – komt mijn CV dan per definitie op de stapel met afwijzingen? Misschien. En ik zal nooit weten of mijn openbare biecht daarvan de oorzaak is.

Ik durf vooral open te zijn over mijn medicijngebruik omdat ik nauwelijks nog klachten heb. Lang leve tig jaar lullen met professionals en lang leve de pillen. Dus ik kan (gelukkig) geen actuele verhalen delen over een strak aangespannen gemoedstoestand waarbij ik zelfs het ophangen van een wasje of een wandeling naar de supermarkt nog te veel vond. Dat is niet meer. Zou ik ook zo openhartig zijn over mijn kwaal als ik nog midden in de zuigende modderpoel van angstverschijnselen zat? Vrees van niet. Toch bang voor een oordeel, een stigma.

De kans dat mijn vaste dienstverband op losse schroeven komt te staan enkel vanwege het droge feit dat ik pillen slik en daar ook nog open over ben, is nihil. Ik snap het echter maar al te goed als mensen weinig of niets loslaten over eventuele kwalen ‘tussen de oren’. Veroordelingen liggen helaas altijd op de loer, daar ben ik van overtuigd, ook al heb ik het persoonlijk (nog?) niet ondervonden.

Wat merk ik nu dan nog van die angststoornis? Laat ik een voorbeeld noemen. Mijn doordeweekse avonden en weekenden moet ik niet te vol proppen. Eén avond per week is in mijn geval al volgepropt, ook al is de afspraak nog zo leuk en gezellig. Wéken vooruit plannen draagt ook niet bij aan een harmonieus binnenwerk. Je weet wel, dat op 9 februari al vast staat wat je tussen nu en eind maart gaat doen. Ik voel plots een paar handen om mijn keel knijpen. Een flinke dosis ‘niks-gepland-tijd’ is voor mij onontbeerlijk. Als ik dat niet goed bewaak (het gaat wel eens mis), word ik gespannen, overprikkeld, loop ik geagiteerd rond, voel ik me opgejaagd en rot. En MOE. Dagenlang. Is dat een restje angststoornis dat zich niets aantrekt van pillen? Waarschijnlijk. Maar misschien is het wel een gezonde reactie op te veel prikkels en te weinig rust.

Afgelopen week had ik een eetafspraak (dus de week zat vol voor mij). Met een goede vriendin van mijn broertje die ik al een tijd niet gezien had. Het was een mooie avond. We spraken over Koen en over honderd andere dingen. Ze vroeg naar mijn schrijverij en ik zei dat ik de hele maand januari niets gepost had, terwijl ik wel had geschreven. Bijvoorbeeld deze blog. De goede vriendin van mijn broertje wilde weten waarom ik dit verhaal niet postte. Blijkbaar omdat ik toch bang ben voor wat ‘ze’ van me vinden. Het blijft voelen alsof ik mijn kwetsbare kant poedeltjenaakt over straat laat wandelen. Bij daglicht. In de binnenstad. Zij vond dat ik het gewoon online moest zetten. Mede omdat zij die openheid over mezelf in het boek krachtig vond en het haar bovendien erg had geholpen.

Oké. Ik ben om. Hier is mijn blog.

*) Google maar: GAS, gegeneraliseerde angststoornis. En weet meteen dat ik me niet in alle symptomen herken. Zoveel mensen, zoveel verschillende uitingsvormen.

Schaduw zonder zon

‘Heb ik nog tijd om langs Koen te gaan?’

Mijn moeder aarzelt kort en zegt dan: ‘Ja, kan wel even, als we meteen gaan.’

‘Oh maar je hoeft niet per se mee hoor.’

‘Jawel, ik wil wel even mee.’

Mijn moeder verlaat tijdelijk haar heiligdom – de keuken – met een kerstdiner in afronding en we trekken allebei onze jassen aan. Babbelend over van alles en niks lopen we richting het kerkhof. Het schemer is nog maar net overgegaan in donker. Echt koud is het niet. Het groen geverfde draaihekje dat er al staat zolang ik me kan herinneren, piept een beetje als we er doorheen lopen, het kerkhof op. Witte en grijze kiezels knerpen gepast onder onze voeten terwijl we direct linksaf slaan. Rechts de rij met urnengraven waar Koen ook tussen zit. Ligt. Staat. Hoe zeg je dat eigenlijk als iemand gecremeerd is en zijn urn met as begraven?

Mijn blik dwaalt over de graven. Her en der branden witte en rode lichtjes op de graven. Soms nep, veel echt. ‘Waarom branden ze rode lichtjes op een kerkhof?’ vraag ik mijn moeder, in de veronderstelling dat ze dat nog weet van vroeger ofzo. ‘Geen idee, maar het doet mij denken aan een hoerenbuurt.’ Ik lach. Mijn moeder laat zien welke route ze vaak neemt als ze het kerkhof bezoekt. Haar vader, mijn opa, krijgt ook altijd een groet. Mijn moeder is al enkele jaren ouder dan hij ooit werd en dat is raar, beaamt ze mijn opmerking daarover. Ze denkt nog vaak aan hem. We lopen verder. ‘Bah, er liggen steeds meer bekenden,’ constateert mijn moeder.

We eindigen de route voor het graf van Koen. Ma vertelt hoe ze hem vaak gedag zegt als ze weer gaat. Dag kind. En hoe mijn dochter, haar kleindochter, die af en toe meegaat naar ome Koen als ze bij opa en oma logeert, daarover tegen haar zei: ‘Hij hoort je toch niet.’ We grinniken en blijven nog even staan. Ik staar naar Koens naam op de steen. Mijn moeder zucht. En dan word ik overvallen door dikke tranen. Kutkutkut. Mijn broertje hoort hier niet te liggen of staan of wat dan ook, gewoon niet.

We lopen weg van het graf en mijn moeder haakt haar arm in de mijne. ‘Nee, ut vilt soms nie met,’ vat ze mijn gevoelens en die van haar in een zin samen. Meer hoeft er niet over gezegd te worden. Ik snotter nog even door als we het kerkhof weer af zijn en vraag of we een extra rondje door het dorp kunnen doen zodat ik niet met een jankhoofd aan het kerstdiner hoef aan te schuiven.

We passeren huizen met mensen in keukens en aan tafels en gluren naar binnen. Hadden ze de gordijnen maar dicht moeten doen. Mijn moeder praat me bij over wie waar woont of gewoond heeft en andere wetenswaardigheden over mijn geboortedorp en de bewoners. Ik vraag me af welke verhalen er werkelijk schuil gaan achter al die gevels en gezellig verlichte woonkamers.

Mijn tranen zijn opgedroogd als we thuiskomen. Mijn moeder duikt de keuken weer in en ik ga de woonkamer in. Op de bank wordt onze dochter vermaakt door haar vader en haar opa. Mijn man kijkt me onderzoekend aan en ik vrees dat ik betrapt ben. Inderdaad, zo blijkt later die avond tijdens de rit naar huis.

‘Hoe is het?’

‘Mwah. Heb het moeilijk met Koen.’

‘Dacht al zoiets. Zag het aan je ogen.’

Ook daarover hoeft niet meer gezegd te worden. Terwijl we in stilte verder rijden denk ik aan de woorden van Manu Keirse, een Vlaamse rouwdeskundige. ‘Rouw is als het ware een schaduw die levenslang met u mee gaat. Soms is de schaduw groot, soms is de schaduw kleiner. En soms denkt u dat de schaduw er even niet is, maar wacht hij toch om de hoek op u en overvalt hij u onverwacht weer.’

Er mag gelachen worden

Dood, zelfdoding, rouw. Deze thema’s zijn van nature vrij humorloos. Toch kon er een lach vanaf vorige week vrijdagmiddag, tijdens mijn eerste lezing naar aanleiding van mijn boek. Eerst nog aarzelend. Maakte ze nou een grapje? Mogen we lachen? Toen gedurende mijn verhaal duidelijk werd dat ik de boel af en toe ontlucht met een gebbetje, werd de grinnik steeds losser.

Ik geloof heilig in de werking van humor. Juist bij de zware thema’s in het leven. Daarbij zal ik zeker niet de clown uithangen of aan de zwaarte voorbijgaan, maar af en toe een geintje tussendoor geeft ruimte aan de ellende. Zo voel ik dat.

Het was een bijzondere middag. Dat begon wat mij betreft al met het gegeven dat ik geheel vrijwillig een ‘spreekbeurt’ hield, minstens drie kwartier lang. Had je mij op mijn veertiende gevraagd of ik ooit zoiets zou doen, dan had ik je gezegd niet zulke achterlijke vragen te stellen. Ik voel nog mijn trillende benen en de buikpijn tijdens een boekbespreking in 3 VWO. Al die ogen, al die oordelen, op mij gericht. Een gruwel.

In de loop der jaren heb ik blijkbaar toch iets weten te overwinnen want toen Hilde me vroeg of ik een lezing zou willen geven naar aanleiding van mijn boek, zei ik direct ja. Voor misschien wel dertig man, een klas vol.

En jawel, daar stond ik weer, voor de klas. Met mijn boek als metgezel, passages lezende, filmpjes tonende, mijn persoonlijke verhaal delende. En het ging goed. De mensen die naar mijn verhaal hadden geluisterd, lieten me weten er echt iets aan te hebben. Een man was geraakt omdat hij ook een broer kwijt was geraakt aan zelfdoding. Een vrouw realiseerde zich hoezeer ze haar verdriet had weggestopt. Weer een andere dame herkende zich in de afwisselende en contrasterende emoties die mijn rouwproces (en daar ben ik niet uniek in) kenmerkten. ‘Erg authentiek’, ‘wat een eerlijk verhaal’, ‘goed gedaan’, ‘doe je dit vaker?’, ‘heel erg bedankt, echt’; ik kreeg het allemaal als veren in mijn achterwerk gestoken. Een pauwenstaart was er niets bij.

De dood van Koen is en blijft zinloos. Ik zou mijn boek en alle mooie reacties op mijn lezing per direct voor hem inruilen, als het kon. Maar mijn broertjes overlijden is onomkeerbaar. Hoe fantastisch is het dan dat zijn dood en mijn verhaal nu anderen steunt?

Er was een dame die na afloop zei: ‘Ik heb nu het idee dat ik Koen ook een beetje ken. Heb je er bewust voor gekozen om geen foto van hem te laten zien? Ik ben wel nieuwsgierig eigenlijk.’ Dat snap ik, hij was namelijk ook echt een toffe gast. Grappig, gezellig, sociaal. Maar nee, een foto toevoegen aan de presentatie zou te veel een memorial worden naar mijn smaak. Dat begreep ze.

Maar weet je wat, hier kan het wel, een mooie foto plaatsen van mijn broertje. Alsjeblieft. Dat hij met zijn verhaal en ik met het mijne nog maar veel mensen troost mogen bieden.

Met dank aan Jurgen en Hilde voor het organiseren van de middag, waarmee ze mij een podium gaven en andere mensen geholpen hebben.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑