Tamara

schrijft

Pagina 23 van 27

Daarom

Vorige week vrijdag was ik bij een begrafenis. Er werd weer iemand veel te vroeg onder de groene zoden gestopt. Onze receptioniste te Zwolle, pas 57 jaar, moeder van twee kinderen en oma van een kleinkind. Het zou niet moeten mogen, maar ja, daar gaan wij niet over. Samen met een collega reed ik dus richting Elburg, alwaar de dienst gehouden werd. We waren strak op tijd, lees: aan de late kant, en konden nog op het balkon van de moderne kerk plaatsnemen. Ik keek uit op heel veel kruinen, bekende en onbekende. Op de voorste rij de gebogen hoofden van echtgenoot, kinderen en aanhang. Naast de dominee, keek ik nog iemand recht aan. De overledene, vanaf een foto. Hoe ouder je wordt, hoe vaker je naar begrafenissen en crematies mag. Mijn vader waarschuwt me telkens weer. Maar hoe zeer ik inmiddels ook doordrongen ben van het gegeven dat de dood bij het leven hoort, blijf ik het bizar vinden dat iemand eerst nog alive and kicking is en plotseling, of na een ziekbed, hartstikke morsdood is. Ik staar naar de mooie frisse foto van een gezond gezicht. Zo zit ze nog achter de receptie en nu zou diezelfde persoon in de witte kist liggen?

Waarom gaat de één op z’n 57e, de ander ruim voorbij de 80 en haalt weer een ander niet eens de 12? Ja, ik weet het: het ligt er maar aan wat er op je pad komt. Daar heb je maar beperkt invloed op. Maar waarom kan niet iedereen er gewoon zeker van zijn dat er ergens tussen de 80 en 90 een einde aan komt? Of haalt dat iedere motivatie uit het menselijk bestaan? Eerst was het nog ‘haal alles eruit wat erin zit want je kunt morgen dood zijn’ en dan wordt het ‘oooh ik heb zeker tot 2055 dus ik blijf nog even in de hangmat liggen’.
De kruinen scannende op andere aanwezige collega’s bedacht ik me weer eens: over 100 jaar zijn we allemaal dood. Jij, ik, de collega naast me, de hele kerk vol mensen, mijn man en mijn kind (alhoewel, 103 moet haalbaar zijn voor haar generatie). Dat is een gedachte om raar van te worden dus meestal leid ik mezelf vliegensvlug af van dit soort gezellige overdenkingen. Helaas is het aantal afleidingen tijdens een kerkdienst beperkt maar de spin op de balustrade van het balkon deed z’n best.

Op de vraag ‘waarom gaan mensen te vroeg dood?’ is maar één antwoord mogelijk. Het antwoord dat je als kind nooit wilde horen zodra je een zin begon met ‘waarom…’. Daarom! Er zit gewoon niks anders op dan het leven te blijven vieren, af en toe te klagen over onbeduidende zaken, jezelf dat toe te staan en daarna ook weer weten: wat heb ik het goed dat ik kan mekkeren over het weer. Of over een snotneus. Of over een vlek die niet uit je t-shirt wil. Zoek je vrienden op, je familie, maak nieuwe vrienden of neem afscheid van ongewenste types in je inner circle, nu het nog kan. Drink er eentje, of vooruit twee, stop voor de zekerheid wel met roken en proost. Op het leven, hoe lang of kort het ook moge duren.

The day after

16 mei 2008. Vandaag zeven jaar geleden was the day after. De dag nadat ik mijn broertje gecremeerd had. Dat was het dan. Dood, gecremeerd en enkele weken later (je krijgt de urn met as niet direct mee) ook begraven. En wat doe je dan, op zo’n day after? Met je beste vriendin, haar kinderen en haar vriend naar de Ikea. Iets heel gewoons. Met eigen ogen zien dat de wereld inderdaad doordraait, ook al stond die van mij stil. De oudste zoon van mijn vriendin sprong op een karretje en ik sjeesde met hem door de gangen. Hij kraaide het uit en ontlokte me zelfs een glimlach. Maar op enige afstand volgde het zwarte wolkje met verdriet dat boven mijn hoofd hing, en dat me telkens weer inhaalde. De jongste zoon was pas 3 maanden oud, geboren op – zo bleek later – de laatste verjaardag van mijn broertje. Hoog op het voorhoofd van de jongste telg glom een grote aardbeivlek, reden voor veel mensen nog eens een tweede blik in de Maxi Cosi te werpen op deze rode aan- en uitknop, zoals mijn vriendin de aardbei liefkozend noemde. Aan mij zagen de mensen gek genoeg niets, terwijl ik voor mijn gevoel een lichtbalk op mijn voorhoofd droeg met de tekst: hier loopt de zus van een dood broertje.

Vandaag, 16 mei 2015. Zonder me vooraf bewust te zijn van de datum, heb ik afgesproken met een vrouw die ik heb leren kennen tijdens een schrijfworkshop. We delen niet alleen onze liefde voor taal maar zijn ook lotgenoten. Zij is haar zusje kwijt geraakt. We praten over het verlies van onze broer en zus en hoe dat doorwerkt in ons huidige leven. En we vinden allebei dat de dood in onze wereld een ondergeschikte plaats heeft gekregen. Op zich goed nieuws want blijkbaar is (te vroeg) dood gaan geen schering en inslag meer, zoals in vroegere tijden. De keerzijde is echter, zo vinden lotgenoot en ik, dat de dood er soms niet lijkt te mogen zijn. Terwijl dat toch de enige zekerheid is die we hebben in dit leven: we sterven allemaal.

We nemen een broodje, drinken een zoveelste latte macchiato en gaan van onze broer en zus naar onze kinderen, mannen, banen, huizen, ouders, vrienden, hobby’s en weer terug naar onze broer en zus. Alles bestaat naast elkaar. Op de parkeerplaats van het theehuis nemen we afscheid, waarbij ik nog een uitnodiging krijg om eens samen een kijkje te nemen in het museum ‘Tot zover’ te Amsterdam. Een museum dat ‘de dood’ als centraal thema heeft. We lachen om onze eigen reactie: ‘Ja leuk, doen we!’

Terwijl ik dit stukje schrijf, kijk ik naar de foto van Koen op mijn bureau. Ik moet denken aan de uitspraak van een goede vriendin. Zij zegt: ‘De dood is een klootzak.’ Ik mag daar graag een citaat van Toon Hermans aan toevoegen: ‘Gevoel voor humor begint bij gevoel voor verdriet.’

Het leven voorbij

Ik kijk naar een aflevering van De Wandeling. Een gesprek met een vrouw die de tsunami in Thailand in 2004 overleefd heeft. Ze had twee dochters, nu nog maar één. Haar oudste dochter is op 17-jarige leeftijd omgekomen bij de tsunami. De vrouw vertelt dat vijftig procent van haar leven is opgehouden en dat ze nog steeds rouwt.

Ik praat met een vriendin. We eten, lachen en drinken er nog eentje. Ze vertelt over haar leven, haar relatie, de kinderen van haar partner. Ik over mijn leven, mijn relatie, ons kind. We praten en praten. Ze vertelt dat haar zwager een dochtertje van twee jaar is kwijt geraakt aan een auto immuun ziekte. Er is nog een zusje, de oudste. Vijftig procent van de kinderen uit dit gezin leeft nog. Er vormt zich een kleine knoop in mijn buik.

Het is bijna 24 februari. In 2008 vierde mijn broertje zijn laatste verjaardag op die datum. Hij werd dertig en ouder zou hij ook niet worden. Mijn ouders leven al zeven jaar zonder vijftig procent van hun leven. Hun dochter is er nog, hun zoon niet meer. Kun je zoiets in getallen uitdrukken? Welk aandeel nam Koen in mijn leven in? Toen hij nog leefde misschien een kwart. Voor ieder gezinslid een gelijk deel. Nu hij dood is zeg ik honderd procent. Het verdriet en gemis is te groot voor een statistische schatting.

Nu is Vera bij mij. Bij ons. Mijn moeder zei ooit: “Hoeveel kinderen je ook hebt, ze zijn je allemaal even lief.” Zaterdagavond 14 februari 2015. Een avond fotoalbums kijken bij mijn ouders thuis. Mijn vader, mijn moeder en ik. Verder niemand. We kijken geamuseerd naar vergeelde plaatjes, wazige zwart-witte kiekjes en soms verrassend heldere plaatjes uit de vorige eeuw. Mijn vader vertelt over het overlijden van zijn jongere broertje Jan. Of eigenlijk Jantje, zoals hij bekend staat in onze familie. Hij was een jaar of vier, mijn vader zes. Er waren naast de twee jongsten nog zeven broers en zussen. Nadat Jantje overleed verloor mijn oma ook nog een dochtertje bij de geboorte. Ik denk dat zij tweehonderd procent van haar leven kwijt is geraakt. Ieder kind telt voor de gelijke hoeveelheid liefde en verbondenheid mee. Het is een ongekend zware last om te dragen. Iedere ouder die dit meemaakt en min of meer de draad van het leven weer oppakt, verdient een diepe buiging.

Toen Koen doodging en ik mijn eigen verdriet voelde, maar ook dat van mijn ouders, ontstond er plotseling een diep weten. Een overtuiging die zich aandiende als onvermijdelijk: ik wil een kind. Maar al kort daarna sloeg de angst me in het gezicht: wil ik dat echt? Een kind maakt je als mens zo grenzeloos kwetsbaar dat ik niet wist of ik dat wel aan kon. Ik had van dichtbij gezien wat het met ouders doet als hun kind overlijdt. Of het nu dood ter wereld komt of als volwassene overlijdt, het is een verlies dat slechts met de grootste inspanning te dragen is. De gedachte dat mij dit zou kunnen overkomen… Mijn maag keerde zich om en mijn hoofd zocht direct in paniek afleiding. Iedere keer weer als ik erover nadacht.

Ik heb de angst uiteindelijk weerstaan en Vera is geboren. Maar de angst is niet weg. Erover schrijven is bijna net zo eng. Alsof ik iets wil bezweren maar tegelijkertijd ook over mezelf afroep. Gelukkig is de onvoorwaardelijke liefde die ik voor mijn dochter voel zo’n mooi geschenk, dat ik blij ben het risico genomen te hebben. Als ik in haar blauwe oogjes kijk, haar haartjes ruik of wanneer ze zich spontaan tegen me aan nestelt op de bank kan ik wel juichen geluk. Hoe ze haar peuterbelevenissen in kromme zinnetjes aan me vertelt en haar stinkluiers, alles is me even lief. Zo dichtbij is mijn kind. Ook als ze zich herhaaldelijk gedraagt als een dwarse draak en me met diezelfde blauwe oogjes uitdagend aankijkt terwijl ze mijn ouderlijk gezag stoïcijns negeert, blijft mijn liefde voor haar onveranderd onmetelijk groot.

Bijna 24 februari. Ik ben dit jaar twaalf ouder dan mijn broertje ooit zal worden. Mijn ouders tonen zich al zeven jaar helden, in een leven waar honderd procent vanaf gehaald is. Er is een leven voor en een leven na Koen, voor ons hele gezin. Toch ís er een leven na Koen. Niet altijd makkelijk, heel vaak zwaar en intens schrijnend. Maar het ís er en we leven het. Met zijn allen, met liefde en plezier, tot de dood ons scheidt.

Leven

Afgelopen week was me het weekje wel, om het maar eens met een understatement samen te vatten. Ja, dan doel ik op Charlie Hebdo en alle andere daarmee verband houdende ellende in Frankrijk. Niet te bevatten. En privé kwam er ook één en ander voorbij. Ziekte in de familie van Roel, ziekte in mijn familie. Zorgen, emoties. Ondertussen moest ik ook nog flink aan de bak op het werk omdat we een nieuwe directeur zoeken. Na een hele dag gesprekken voeren met een aantal kandidaten reed ik vanuit Enschede terug naar huis. Eerst verdwaalde ik in het centrum, ja dat kan (ik wel) maar al gauw bereikte ik de snelweg en zette de radio aan. De DJ sprak over ‘de gebeurtenissen in Frankrijk’ en ik wist direct: er is opnieuw een berg stront aan de toch al ontzettend besmeurde knikker. Weer doden, weer angst en ongeloof. Om een profeet te wreken waarvan ik zeker weet, als hij al bestaan heeft, dat hij dít nooit voor ogen heeft gehad. In de auto luisterde ik een uur naar de radio. Bij ‘Thunderstruck’ draaide ik de volumeknop flink open en bij het nieuwsbericht weer naar een gepast volume. Zo gaat dat dus. Alles bestaat naast elkaar.

Gisteravond ging ik met mijn moeder naar een voorstelling van Slagerij van Kampen in Musis Sacrum. Al bij de eerste slagen op de drums moest ik me bedwingen niet juichend op te staan en als een gek mee te springen. Ik heb me beheerst en bewoog slechts mijn voet op het ritme van de trommels. Het was niet alleen de muziek maar ook de muzikanten die maakten dat ik gegrepen werd door het geweld van het slagwerk dat zonder genade over de hele zaal werd uitgestort. Twee vrouwen, twee mannen, aangevuld met een drietal blazers en nog een extra muzikant die ik drums, toetsen en basgitaar zag en hoorde spelen. Zelden zag ik zoveel plezier, enthousiasme en gedrevenheid bij een groep muzikanten. De saamhorigheid en levenslust waren voelbaar aanwezig. Ik bedacht me dat er landen zijn waar muziek maken verboden is, al helemaal voor vrouwen. Ik bedacht me dat het zo maar zou kunnen gebeuren dat er een paar randdebielen met kalashnikovs de zaal binnen zouden stormen. En ik bedacht me juist daarom hoe belangrijk het is NU te doen wat ik wil doen. Leven, genieten van wat er is, geëmotioneerd zijn over de ellende die onlosmakelijk met het leven op deze wereld verbonden is. In het klein en dichtbij, in het groot en ver weg. Ik ga weer schrijven. Kleine blije stukken, grote verdrietige stukken. We hebben alleen het hier en nu.

Weer werken

Juni 2008
Koen is drie weken dood. Met benen als puddingbroodjes loop ik het stenen trapje af, de tuin in. Ik loop richting mijn fiets die onder een afdakje staat achterin de tuin. Mijn tas is gevuld met lunchboterhammen, mijn agenda en telefoon. Alsof er niets gebeurd is. Ik gedraag me zoals ik deed voordat Koen dood was. Al weet ik niet zeker hoe dat er toen ook alweer uit zag. Ik open de schuttingdeur, manoeuvreer mijn fiets en mezelf naar buiten en sluit de deur achter me. Een kwartiertje fietsen naar mijn werkende leven. Het zonnetje schijnt, een jas is niet nodig ook al is het nog vroeg. Ik steek de weg voor ons huis over en rijd over het rode fietspad de wijk in. Mijn handen klemmen om het stuur, mijn voeten trappen de pedalen rond. Ik zie vier ledematen. Waarom voelt het dan alsof er iets mist? Een been, een arm of misschien wel de helft van mijn hoofd? Ik kijk naar links en rechts, alsof ik daar ga vinden wat ik zoek.

De school waar ik werk staat er nog. Net als drie weken geleden, toen de wereld nog normaal was. Ik herken het gebouw tot mijn verbazing. Toch voelt het anders. Ik parkeer mijn fiets op mijn vertrouwde stek en loop het schoolgebouw binnen. Hoe zullen mensen reageren? Wie weet het eigenlijk, en wie niet? Als ze het niet weten, kunnen ze het ongetwijfeld aan me zien. Dat kan niet anders. Het gemis en de pijn zijn zo groot dat het onmogelijk is dat iemand daar langs op kijkt. Toch gebeurt het. Ik passeer plukjes studenten. Niemand kijkt op of om, niemand die iets speciaals aan mij ziet. Mijn benen voelen nog steeds licht, alsof ik niet echt de grond raak. Alsof ik niet echt deze wereld aan kan raken, een wereld die de mijne niet meer is. Ik passeer de loopbrug die het hoofdgebouw met het middengebouw verbindt. Ik loop langs de postkamer met de conciërge en zeg hem gedag. Hij groet terug. Nog één trapje af en dan loop ik onze afdeling op. Vrijwel direct word ik opgevangen door collega’s. Ze vragen hoe het met me gaat. Wat kan ik zeggen? Klote. Beroerd. Ziek. Even later komt er een collega van een andere afdeling de gang op lopen. Hij ziet me staan, geeft een joviale klap op mijn schouder en zegt: ‘Zo, ben je er weer? Wat erg zeg, van je broer’. En hij loopt weer door. Van verbazing mompel ik een halfslachtig bedankje. Ik neem plaats achter mijn bureau en vraag me af wat ik hier in godsnaam kom doen. Ik herinner me wat ik vroeger deed, hoe ik het vroeger deed. En besluit dat dan ook nu maar te doen. Computer aan, eerst mijn mailbox checken. Daarna bijgepraat worden door collega’s.

Mijn concentratie is slecht. De mails die ik lees komen half binnen en geen enkele vind ik eigenlijk de moeite van het oppakken waard. Wat is nog wel de moeite van het investeren waard? Ik voel geen enkele motivatie of beleving bij welk onderwerp dan ook.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑