‘Hoe heeft hij het gedaan?’
Mijn blik gaat van het gezicht van de verslaggever via de punt van mijn schoenen naar het appartement van Koen, waar we voor staan. Ik had me voorgenomen het hier niet over te hebben.
‘Dat wil ik wel vertellen, maar ik wil het liever niet in de krant.’ Ik baal van mijn halfzachte antwoord.
‘Maar het staat toch ook in je boek?’
‘Jawel, maar dat vind ik iets anders. Er schijnen mediarichtlijnen te zijn die zeggen dat je details over de zelfdoding beter niet kunt publiceren omdat dit suïcidale mensen op ideeën kan brengen.’ Die richtlijnen kent de journalist niet.

De journalist dringt aan. Ik vertel het. Hij wil weten hoe ik het in mijn boek terug laat komen. Ik leg het uit. De journalist vindt het mooi beschreven en wekt de indruk er toch iets over in zijn artikel te gaan opnemen. Ik besluit het op dat moment te laten rusten en er later, als we naar het kantoor van de krant gaan, op terug te komen.
In een kamer naast de grote redactieruimte praten we verder. Na afloop vraag ik of ik het artikel voor plaatsing mag lezen. Dat kan niet, is de toelichting. Dit keer dring ik aan. De journalist zegt erover na te denken. Ik heb direct een les geleerd: als ik nog een keer geïnterviewd word voor een krant, maak ik eerst afspraken voor ik de journalist al het materiaal in de schoot werp. De volgende dag krijg ik een appje van de journalist dat het conceptartikel in mijn mailbox zit en of ik zeer snel wil reageren. Aldus geschiedt en ik hoef gelukkig geen moeite te doen om de manier waarop Koen uit het leven is gestapt uit het artikel geschrapt te krijgen, omdat het er niet in staat.

Enkele dagen later word ik geïnterviewd voor de nationale radio. De geleerde les zoemt door mijn hoofd als ik wederom met een verslaggever voor Koens appartement staat.
‘Je zult nu vast terugdenken aan hoe hij overleden is. Is het relevant voor het verhaal hoe hij het gedaan heeft?’
‘Nee, dat is niet relevant. Het staat wel in mijn boek maar ook daarin krijgt het niet meer aandacht dan noodzakelijk.’
Ik benoem opnieuw het bestaan van de mediarichtlijnen, die ook voor deze verslaggever onbekend zijn. Hij respecteert mijn antwoord. Het gesprek gaat voort en ik merk dat hij oprecht geïnteresseerd is. De vragen zijn direct maar daar heb ik geen moeite mee, mede omdat ze anders zijn dan de vragen die ik tot nu toe van mensen uit de media heb gehad. Dat waardeer ik.

Als de opname klaar is, praten we na. Mooi hoe zo’n thema tot bijzondere en open gesprekken leidt terwijl de verslaggever en ik elkaar tot een uur daarvoor nog nooit hadden ontmoet. Tot mijn aangename verrassing oppert de verslaggever de suggestie om aan het eind van het item een mededeling op te nemen over waar mensen terecht kunnen voor hulp als ze suïcidaal zijn. ‘De eindredacteur beslist daarover, niet ik, maar ik zal kijken of het me lukt.’

Later die middag, rond de klok van kwart over vijf, zit ik samen met een collega nog achter de computer.
‘Hoe laat komt jouw interview eigenlijk op de radio?’
‘Over 5 minuten.’
‘Dan neem ik een trein later! Luisteren we samen, vind ik leuk.’

Even later horen we het interview dat diezelfde ochtend is opgenomen. Het eindresultaat stemt mij tevreden, niet in de laatste plaats omdat die ene mededeling over waar mensen hulp kunnen krijgen, de radio-uitzending gehaald heeft. Les twee: de ene verslaggever is de andere niet.