Tamara

schrijft

Maand: april 2017

En toen kwamen ze hem halen

Onderstaande tekst is een deel uit mijn interview met Ans, dat ik afnam als opdracht uit de schrijfcursus ‘Levensverhaal schrijven’ van Editio. Eind 2013 kochten mijn man en ik het huis waar Ans samen met haar gezin dertig jaar gewoond heeft. Omdat ze in de buurt is blijven wonen, kwamen we elkaar soms tegen en is er als vanzelf een mooi vriendschappelijk contact ontstaan. We drinken soms koffie samen en zijn ook wel eens bij elkaar wezen eten, al dan niet onder het genot van een borrel. Ans’ echtgenoot is helaas eind 2015 overleden. Voor Ans is het fijn om af en toe nog over de drempel van haar oude huis te kunnen stappen. En voor ons is Ans aangenaam gezelschap. Een vat vol verhalen, soms dramatisch en vaak geestig. Omdat haar verhaal niet past in de maximale 400 woorden die ik eraan mocht besteden, schrijf ik de rest van het interview nog uit voor haarzelf.


 

‘En toen kwamen ze hem halen, tussen de bombardementen door.’ Ans vertelt hoe haar vader in september 1944 door de Duitsers naar Buchenwald werd afgevoerd. Ze was tien jaar oud en zag hem nooit meer terug. ‘Mijn vader gaf altijd alles weg,’ herinnert Ans zich. ‘Mensen die honger hadden bood hij zijn laatste brood.’

De ouders van Ans hadden een winkel in Gennep. In de winkel had haar vader een groot portret van Koningin Wilhelmina opgehangen. Afgedekt, dat wel. Maar zodra de Duitsers verslagen zouden zijn, kon hij als eerste het portret van de Nederlandse koningin tonen. ‘In de geschiedenisboeken over de oorlog in Gennep staat dat mijn vader is gearresteerd vanwege dat portret. Maar dat klopt niet. Daar heb ik nog tegen geageerd.’

’De werkelijke reden van zijn arrestatie zijn de onderduikers die hij verborg’, weet Ans zeker. ‘Waarschijnlijk is hij door mensen uit de buurt verraden.’ Ans’ vader dook daarom zelf onder. Tevergeefs. De moffen kregen haar vader te pakken. ‘Nu zeg ik dat niet meer hoor, moffen. Maar toen wel.’

‘Ik zie mijn vader nog zitten, met een eigen teeltje van zelf gedroogde tabak in zijn mondhoek. Hee dinges, ga ’ns naar dinges om dinges te halen, zei hij altijd tegen me. En dan ging ik vloeitjes voor hem halen’, vertelt Ans glimlachend.

In oktober 1944 moest ze evacueren. Samen met haar zwangere moeder en nog acht broers en zussen begon Ans aan een voettocht die drie weken zou duren. Voor eten waren ze afhankelijk van wat ze kregen door bij mensen aan te bellen. Het eerste opvangadres was een vrome boer te Waverveen. Na twee dagen moest Ans er alweer weg, samen met haar broertje. ‘Ik had praatjes. Kon de boer niet tegen. Ze haalden gezinnen toen gewoon uit elkaar, vreselijk.’ Jaren later hoorde Ans van haar moeder dat de boer aan haar zus had gezeten. ‘En maar lezen in de Bijbel.’

Op 30 maart 1945 beviel Ans’ moeder, in een tot noodhospitaal omgebouwde kroeg, van baby Ireentje. Ireentje leefde één dag. Samen met haar zus maakte Ans een bloemenkransje van meizoentjes voor op het hoofdje van hun overleden zusje. Zo werd ze werd begraven, ver weg van Gennep.

Als volwassen vrouw bracht Ans eenmaal een bezoek aan Buchenwald. Met gesloten ogen vertelt ze: ‘Toen ik door de poort ging, kon ik opeens niet meer lopen. Ik voelde dat mijn vader hier was geweest.’

De eerste dag & blijven oefenen

Onderdeel van de publieksprijs van de debutantenschrijfwedstrijd van Editio, is een online schrijfcursus naar keuze. Ik koos voor ‘levensverhaal schrijven’, met als leraar Auke Kok. In de tweede week van de cursus (die negen weken duurt) was de opdracht, na het verorberen van een stukje theorie: beschrijf een eerste dag in maximaal 250 woorden. Op de eerste versie van mijn uitwerking kreeg ik feedback van Auke en mijn medecursisten, waarna ik een tweede – mijns inziens verbeterde – versie schreef. Dat vond Auke ook, desgevraagd. Blijven oefenen die schrijfhand! Zo leuk om te doen ook.

De eerste dag / versie 1

Ik open mijn ogen en voel hoe mijn oogleden tegen een paar kussentjes aan duwen. Zachtjes raak ik met mijn vingertoppen de gezwollen huid aan. Het schrijnt een beetje, geïrriteerd door het urenlange huilen gisteren. De afscheidsdienst was mooi, behalve dan dat het zo niet had mogen gaan. Koen is dood en gecremeerd. En nu? Ik staar zo lang naar het plafond dat mijn ogen opnieuw beginnen te tranen. Een antwoord blijft uit.

Vermoeid wrijf ik mijn wangen droog en ga rechtop zitten. Direct voel ik een venijnige kramp vlak onder mijn ribben. Mijn lijf protesteert onverbiddelijk, na een week lang moeizaam overeind blijven in een moeras van ellende en ongeloof.

Ik hoor Roel rommelen met keukenkastjes, borden en bestek. Hij dekt de ontbijttafel, in de hoop dat ik dan wel iets eet. Ik slof richting woonkamer. Roel kijkt op van zijn krant. ‘Goedemorgen schat, kopje thee? En wat wil je op je boterham?’ Geen idee. Ik weet niets meer. Hoe ga ik deze dag doorkomen? En de dag daarna? ‘Doe maar kaas.’ Dat lustte ik voor Koen ook, dus misschien nu nog steeds. Na drie happen past er niets meer bij, hoe leeg ik me ook voel.

Ik sta op van de ontbijttafel, geef Roel in het voorbijgaan een aai over zijn hoofd en ga weer op bed liggen. Ik besluit: deze eerste dag na Koen neem ik uur voor uur.

Met opgetrokken knieën wacht ik op een verlichtende slaap.

De eerste dag / versie 2

Ik open mijn ogen en voel hoe mijn oogleden tegen een paar kussentjes aan duwen. Zachtjes raak ik met mijn vingertoppen de gezwollen huid aan. Het schrijnt een beetje, geïrriteerd door het urenlange huilen gisteren. De afscheidsdienst was mooi, behalve dan dat het zo niet had mogen gaan. Koen is dood en gecremeerd. En nu? Ik staar lang naar het plafond maar een antwoord blijft uit.

In de keuken hoor ik Roel  rommelen met kastdeurtjes, borden en bestek. Hij dekt de ontbijttafel, in de hoop dat ik dan wel iets eet. Even later opent hij voorzichtig de slaapkamerdeur.

’Goedemorgen lieverd, kom je aan tafel?’

‘Ja, zo.’

Nog steeds vermoeid ga ik rechtop zitten. Direct voel ik een venijnige kramp vlak onder mijn ribben. Mijn lijf protesteert onverbiddelijk, na een week lang moeizaam overeind blijven in een moeras van ellende en ongeloof.

Voorover gebogen stap ik uit bed en loop langzaam naar de woonkamer. Roel kijkt op van zijn krant. ‘Kopje thee? En wat wil je op je boterham?’ Geen idee. Ik weet niets meer. Hoe ga ik deze dag doorkomen? En de dag daarna? ‘Doe maar kaas.’ Dat lustte ik voor Koen ook. Na drie happen past er niets meer bij, hoe leeg ik me ook voel.

Ik sta op van de ontbijttafel, geef Roel in het voorbijgaan een aai over zijn hoofd en ga weer op bed liggen. Deze eerste dag na Koen neem ik uur voor uur. Met opgetrokken knieën wacht ik op een verlichtende slaap.

Interview

Leuk, ik ben geïnterviewd!

https://www.editio.nl/magazine/interviews/interview-tamara-baars-wil-jaar-manuscript-uitgeven.html

De opstandingswens

Met mijn dochter achterop de fiets, trap ik richting haar school. Mijn handen zijn koud en mijn rug wordt klam. Vijf graden en bult op, dan krijg je dat. De jongedame noemt spontaan een aantal wensen op, vermoedelijk geïnspireerd door haar sprookjesboeken.

‘Ik wens dat het altijd licht blijft. En dat niemand ziek wordt. En dat niemand dood gaat. En dat iedereen die dood is weer levend wordt.’

‘Dus dan wordt ome Koen ook weer levend? Dat is fijn!’

‘Ja. En de opa’s en oma’s die dood zijn ook, van de kindjes in mijn klas.’

‘Wat een goed idee zeg.’

Net als ik bedenk dat mijn vijfjarige dochter erg meelevend is voor haar leeftijd voegt ze aan haar wensenlijstje toe:

‘En ik wens dat ik onzichtbaar ben. En dat ik een onzichtbare eenhoorn heb met roze vleugels.’

Stel je voor dat haar wensen uitkomen. Vooral die met het Paasthema: de doden die weer levend worden. Dat Koen gewoon aanbelt op een dag. ‘Ja sorry, ik vond het toen echt een heel goed plan om eruit te stappen maar eigenlijk best fijn dat Vera mij terug gewenst heeft. Het is een beetje saai daarboven. Er is geen bier en Queens of the Stone Age is te harde muziek voor dooie oudjes.’ Om te beginnen zou mijn reactie zijn: ‘Draai je om en buk eens.’ Zodat ik hem een gigantische schop onder zijn eigenwijze rothol kan geven. Daarna volgt natuurlijk de emotionele hereniging.

Helaas, kansloze wens.

Zoals het voor Vera heel gewoon is dat ze een dode ome Koen heeft, was het voor mij vroeger heel gewoon dat mijn vader een dood broertje heeft. Jantje. Ik kende het verhaal: Jantje was nog geen vier jaar oud toen hij overleed aan een longontsteking. Dat kon toen nog. En ik wist ook dat zes jaar later mijn oma, de moeder van mijn vader, overleed. Ik moest minstens dertig jaar oud worden voor tot me doordrong wat een grote verliezen mijn vader, zijn vader en al zijn broers en zussen geleden hebben. Ondanks dit verdriet heeft mijn vader een mooie jeugd gehad, vertelde hij me pas geleden nog. Die dingen kunnen naast elkaar bestaan, dat heeft hij helaas al jong geleerd.

Ooit zal Vera groot genoeg zijn om vragen te gaan stellen over ome Koen. En ooit zal ze begrijpen hoe heftig zijn dood voor haar opa, oma en mij was. En is. Maar ik maak er nooit een zwaar onderwerp van. Ze heeft wel eens gevraagd waarom hij dood ging. Hij was ziek, vertel ik haar. Niet eens een leugen. En ja, mama vindt het erg jammer dat hij er niet meer is. Daarna gaan we over tot de orde van de dag. Dat sluit prima aan bij de belevingswereld van onze dochter. Tegelijkertijd is het ook hoe het voor mij werkt: het gemis combineert inmiddels met het gewone leven. Dus over tot de orde van vandaag: paaseieren schilderen. Eerst nog ergens eieren zien te regelen. Denk niet dat het helpt om een doosje in de koelkast te wensen.

“Buddy-Christ”-uit-de-speelfilm-“Dogma”

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑