Onderstaande tekst is een deel uit mijn interview met Ans, dat ik afnam als opdracht uit de schrijfcursus ‘Levensverhaal schrijven’ van Editio. Eind 2013 kochten mijn man en ik het huis waar Ans samen met haar gezin dertig jaar gewoond heeft. Omdat ze in de buurt is blijven wonen, kwamen we elkaar soms tegen en is er als vanzelf een mooi vriendschappelijk contact ontstaan. We drinken soms koffie samen en zijn ook wel eens bij elkaar wezen eten, al dan niet onder het genot van een borrel. Ans’ echtgenoot is helaas eind 2015 overleden. Voor Ans is het fijn om af en toe nog over de drempel van haar oude huis te kunnen stappen. En voor ons is Ans aangenaam gezelschap. Een vat vol verhalen, soms dramatisch en vaak geestig. Omdat haar verhaal niet past in de maximale 400 woorden die ik eraan mocht besteden, schrijf ik de rest van het interview nog uit voor haarzelf.
‘En toen kwamen ze hem halen, tussen de bombardementen door.’ Ans vertelt hoe haar vader in september 1944 door de Duitsers naar Buchenwald werd afgevoerd. Ze was tien jaar oud en zag hem nooit meer terug. ‘Mijn vader gaf altijd alles weg,’ herinnert Ans zich. ‘Mensen die honger hadden bood hij zijn laatste brood.’
De ouders van Ans hadden een winkel in Gennep. In de winkel had haar vader een groot portret van Koningin Wilhelmina opgehangen. Afgedekt, dat wel. Maar zodra de Duitsers verslagen zouden zijn, kon hij als eerste het portret van de Nederlandse koningin tonen. ‘In de geschiedenisboeken over de oorlog in Gennep staat dat mijn vader is gearresteerd vanwege dat portret. Maar dat klopt niet. Daar heb ik nog tegen geageerd.’
’De werkelijke reden van zijn arrestatie zijn de onderduikers die hij verborg’, weet Ans zeker. ‘Waarschijnlijk is hij door mensen uit de buurt verraden.’ Ans’ vader dook daarom zelf onder. Tevergeefs. De moffen kregen haar vader te pakken. ‘Nu zeg ik dat niet meer hoor, moffen. Maar toen wel.’
‘Ik zie mijn vader nog zitten, met een eigen teeltje van zelf gedroogde tabak in zijn mondhoek. Hee dinges, ga ’ns naar dinges om dinges te halen, zei hij altijd tegen me. En dan ging ik vloeitjes voor hem halen’, vertelt Ans glimlachend.
In oktober 1944 moest ze evacueren. Samen met haar zwangere moeder en nog acht broers en zussen begon Ans aan een voettocht die drie weken zou duren. Voor eten waren ze afhankelijk van wat ze kregen door bij mensen aan te bellen. Het eerste opvangadres was een vrome boer te Waverveen. Na twee dagen moest Ans er alweer weg, samen met haar broertje. ‘Ik had praatjes. Kon de boer niet tegen. Ze haalden gezinnen toen gewoon uit elkaar, vreselijk.’ Jaren later hoorde Ans van haar moeder dat de boer aan haar zus had gezeten. ‘En maar lezen in de Bijbel.’
Op 30 maart 1945 beviel Ans’ moeder, in een tot noodhospitaal omgebouwde kroeg, van baby Ireentje. Ireentje leefde één dag. Samen met haar zus maakte Ans een bloemenkransje van meizoentjes voor op het hoofdje van hun overleden zusje. Zo werd ze werd begraven, ver weg van Gennep.
Als volwassen vrouw bracht Ans eenmaal een bezoek aan Buchenwald. Met gesloten ogen vertelt ze: ‘Toen ik door de poort ging, kon ik opeens niet meer lopen. Ik voelde dat mijn vader hier was geweest.’