113 Zelfmoordpreventie hanteert het als een korte slogan: praat erover. Over suïcide, over suïcidale gedachten. Vooral als je die zelf hebt maar ook als je vermoedt dat iemand in je omgeving daar last van heeft. Laatst las ik op Facebook een reactie van iemand die zei: ik vind de slogan niet fijn, het roept een schuldgevoel op.

Een schuldgevoel dat in je oor sist: als ik er maar meer over gepraat had, was mijn geliefde er niet uit gestapt.

Ik dacht er even over na. Hoewel ik zeker begreep wat ze bedoelde, denk ik er niet zo over.
Praat erover, omdat het kan helpen. Niet omdat het zal helpen. Garantie tot aan de voordeur. Maar het gesprek mijden en het taboe in stand houden helpt zéker niet. Praat erover, omdat niemand het verdient met vooroordelen geconfronteerd te worden als hij of zij suïcidaal is. Of in eenzaamheid te moeten worstelen. Praat erover, omdat nabestaanden van een suïcide niet zitten te wachten op een postume veroordeling van hun geliefde. Dat is nodeloos kwetsend. Weg met het taboe.

Zou mijn broertje er nog geweest zijn als ik vaker dan die ene keer de vraag had gesteld of hij eruit wilde stappen? Ik zal het nooit weten en dat is tragisch. Maar ik sta zonder schuldgevoel achter de aanmoediging van 113: praat erover.

Aanstaande maandag 10 september is het wereld zelfmoordpreventie dag, oftewel World Suicide Prevention Day (WSPD), georganiseerd door de International Association for Suicide Prevention (IASP). Als je de cijfers op de website van WSPD ziet weet je niet wat je leest: ieder jaar wereldwijd meer dan 800.000 doden door suïcide. Elke 40 seconden beëindigt ergens op de wereld iemand zijn of haar leven. Voor elke persoon die eruit stapt zijn er ongeveer 135 naasten die hier onder lijden.

Hoezeer ik me ook uitspreek tegen het taboe op depressies, angststoornissen en zelfdoding, ook ik ben nog niet vrij van terughoudendheid als ik iemand tref die ‘raar’ is. Daar werd ik me gistermiddag weer eens bewust van. Toen ik terugliep van de prachtige boekhandel in Zwolle, Waanders in de Broeren, naar het conservatorium waar ik aan het werk was, zag ik een man die niet helemaal in orde leek. Ik gok 50 jaar oud, een gele plastic Jumbotas in de hand, een lange lichtbruine jas over zijn schouders die om hem heen wapperde in het aangename briesje. Op zijn bovenlip een jaren ’70 snor. Hij zag er weliswaar gedateerd maar zeker niet onverzorgd uit. Ik hoorde dat hij tegen een stel aan het mopperen was: ‘Maakt niet uit hoor, dat ik niet uitgenodigd ben, ik koop zelf wel een taartje!’ Het stel keek ongemakkelijk en liep door.

Ondertussen naderde ik de man en hij ving mijn blik. ‘Of ik bak zelf iets, is nog goedkoper ook. Of ik haal een keizerbroodje. Kost vijftig cent, bij de Coop. Fijn personeel daar trouwens, vooral de bedrijfsleider’, vertelde hij aan mij en de rest van de stad. Ik glimlachte vriendelijk, hoopte ik. Ik wendde mijn blik af, de man liep al pratend verder en ik ging het conservatorium binnen, me afvragend wat er met de man aan de hand zou zijn. Wat had ik moeten doen? Een praatje aangaan? Als ik al zou durven. Ik hoopte dat zijn eventuele problemen mild zouden zijn.

Deze man was natuurlijk een onbekende voor me. Anders is het wanneer het met iemand uit mijn eigen kring niet goed lijkt te gaan. Daar zou ik wel naar vragen. Vaker dan een keer. Ook als het die ene vraag zou betreffen. Praat erover.