Tamara

schrijft

Pagina 10 van 27

Het resultaat van een depressiebehandeling

Een vriendin appte me onlangs het bericht over de maatregel van Menzis, inzake het vergoeden van de kosten voor de behandeling van depressie. Ze appte erbij: jij hebt hier vast een mening over. Dat leek mij ook, toen ik de titel boven het artikel zag: Menzis vergoedt depressiebehandeling op basis van resultaat. Maar toen ik het nieuwsbericht gelezen had, bleef een mening uit. Daarvoor moet je ten slotte begrijpen wat er bedoeld wordt, en ik begreep het niet. Behalve dan dat er op de centen gelet moet worden. Maar hoe de maatregel van Menzis daaraan bijdraagt? De regeling betreft mensen met niet-chronische depressieve klachten waarvoor minder dan een jaar behandeling nodig is. Wat is niet-chronisch en hoe weet je of het wel of niet chronisch is op het moment dat je hulp zoekt?

Ik stuitte op een filmpje van Pieter Derks, waarin hij voor de radio het idee van Menzis genadeloos en geestig neersabelt. En ik las een column van Myrthe van der Meer (schrijfster van twee psychiatrische romans: PAAZ en UP, aanraders), waarin ze – weliswaar redelijk genuanceerd maar toch – de maatregel van Menzis eveneens zeer kritisch ter discussie stelt. En ik? Ik snapte nog steeds de bedoeling (en de praktische werkwijze) niet van de maatregel. Dus ik besloot de site van Menzis er op na te slaan. Dat hielp niet, verklap ik vast.

Ik lees dit:

We kiezen voor een aanpak waarbij resultaat beloond wordt in plaats van het aantal behandelingen. Dit betekent dat behandelingen altijd worden betaald en zorgaanbieders extra financieel worden beloond als de uitkomst voor de patiënt beter is.

Daar kun je niet tegen zijn. Dus de patiënt kan gewoon zijn behandelingen blijven declareren, ook als het langer dan een jaar duurt? Prima. En de zorgverlener krijgt eventueel een extra zakcentje als de patiënt binnen een jaar gelukkig (met een ‘betere uitkomst’… whatever that may be) het pand verlaat? Hoe gaat Menzis dan voorkomen dat zorgverleners alleen ‘makkelijke’ patiënten in behandeling nemen? Of al te snel de diagnose ‘niet-chronisch’ stellen?

Ik lees dit:

“In de te maken afspraken staan uitkomsten van zorg die voor patiënten van belang zijn centraal”, legt Bas van Riet Paap, manager GGZ bij Menzis, uit. “Denk aan klachtvermindering, klanttevredenheid, reductie van wachttijden en het verbeteren van de kwaliteit van leven. De zorgaanbieders worden voor dát soort verbetering beloond in plaats van enkel het aantal behandelingen. Daarnaast worden de uitkomsten aan verbetertrajecten gekoppeld. waarbij de GGZ-specialisten elkaar helpen de zorg steeds verder te ontwikkelen.” Inmiddels hebben 18 GGZ-organisaties zich aangemeld voor deze werkwijze.

Op zich mooi, want de lange wachttijden binnen de GGZ zijn té idioot voor woorden. Levensgevaarlijk ook. Voor wie daar meer van wil weten: check deze informatiekaart. Maar hoe draagt de maatregel van Menzis bij aan de verkorting van de wachttijden? Er zijn 18 GGZ-organisaties die zich aangemeld hebben. Dus je zou denken: zij zien er heil in. Of kunnen ze niet anders? Een manager van zo’n GGZ-organisatie zegt:

“Door samen en open te werken aan betekenisvolle uitkomsten voor de patiënt kunnen we meer dan ooit van waarde zijn. Wanneer professionals over instellingen heen bij elkaar in de keuken kijken, behandelingen vergelijken en van elkaar leren, kunnen we sneller en beter verbeteren. Dit is iets wat de patiënt én de zorg regionaal en landelijk ten goede komt.”

Als instellingen beloond worden voor de kwaliteit van de behandeling, gaan ze ‘dus’ bij elkaar in de keuken kijken? Doen ze dat nog niet dan? Mijn voormalig psychiater had intervisie-bijeenkomsten met collega’s, zo vertelde hij me eens. Is hij een uitzondering en werkt de rest van de geestelijke gezondheidszorg knus op hun eigen eiland? Geen idee.

Een manager van Menzis legt uit: “Als een GGZ-instelling het beter doet dan vooraf ingeschat, dan worden zij beloond. Daardoor wordt er betere zorg geleverd voor elke besteedde euro. Dat principe lijkt vanzelfsprekend maar tot dusver werkte het zorgstelsel niet zo.”

Hoezo beter dan vooraf ingeschat? En beter dan wat of wie? En hoe wordt dat gemeten? Welke criteria gelden er?

Begrijpen Pieter Derks en Myrthe van der Meer het allemaal wel, en zijn ze daarom zo kritisch?

Het is verleidelijk om in de Calimero-houding te schieten bij dit soort berichten: die grote boze zorgverzekeraar denkt alleen aan geld en niet aan de kleine hulpeloze mens achter de depressie. Maar ik beheers me, want ik begrijp het gewoon niet goed genoeg om een gefundeerde mening te kunnen vormen.

Dus Menzis, ik nodig jullie van harte uit om het nog eens glashelder aan mij (en de rest van Nederland, in het bijzonder jullie al dan niet chronisch-depressief verzekerden) uit te leggen. Desgewenst kom ik persoonlijk langs, schrijf jullie uitleg eigenhandig op en dan mogen jullie mijn artikel gratis op je website plaatsen.

Graag gedaan!

Angststoornis

Ik dacht, ik doe weer eens mee aan een schrijfwedstrijd, uitgezet door Sweek. De opdracht luidde: schrijf een kort verhaal van maximaal 250 woorden met als thema angst. 
Dit keer voer ik geen campagne om stemmen binnen te halen (dus no worries ;-)). Ik laat de beoordeling graag aan de jury over. Eind van de maand volgt de uitslag. Eerste prijs: 50 euro en publicatie in een bundel (dat laatste gebeurt ook als je tot de max 25 finalisten behoort).

Een korte toelichting op mijn verhaal: het is non-fictie, gebaseerd op mijn eigen jeugdherinneringen. Voor wie mijn boek gelezen heeft: daarin beschrijf ik ook hoe ik zelf al vanaf kinds af aan – hetgeen ik me overigens pas realiseerde toen ik de 40 voorbij was – last heb gehad van angsten. Dat was niet elke dag zo, maar wel vaak genoeg om er last van te hebben gehad. En omdat ik met mijn boek wil bijdragen aan het verkleinen van het taboe op onderwerpen als zelfdoding, depressie en angststoornissen, kan ik zelf niet achterblijven om hierover open te zijn. Dat blijft best eng, maar ik doe het voor de goede zaak.

Zie hier de link naar het verhaal op de site van Sweek, of lees het hieronder.


Ze wilde wel maar durfde niet. Alleen zeg je dat niet tegen je moeder als je al zo groot bent. Met een strak gezicht hoorde ze de opdracht aan. Goed onthouden. Niet vergeten. Ze trok haar paardenstaart nog eens aan, pakte haar zwarte omafiets uit de garage en stapte op. Haar buik voelde week vanbinnen. In haar hoofd herhaalde ze de opdracht tot ze op de plaats van bestemming was. Met een trillend been duwde ze tegen de standaard van de fiets en zette ‘m neer. Op slot doen hoefde hier niet. Bij binnenkomst werd ze begroet. Ze dwong zichzelf te glimlachen en terug te groeten. Iedereen kende iedereen maar dat stelde haar niet gerust. Integendeel. De airco deed haar handen nog klammer aanvoelen. Ze was nog een paar meter verwijderd van waar ze moest zijn. De woorden herhaalden zich in haar hoofd, overstemd door het ruisen van het bloed in haar oren. Goed onthouden. Niet vergeten. Zo koud als haar vingers aanvoelden, zo warm was haar gezicht. Van binnen oefende ze haar tekst onophoudelijk. Hoe moeilijk kon het zijn. De geur die haar tegemoet kwam deed haar slikken tegen een opkomende misselijkheid. Ze bestudeerde haar vingernagels maar daar viel niets meer af te bijten. Ze probeerde het toch. Het begon te bloeden. Vlug stak ze haar hand in haar broekzak. Plots werd het woord tot haar gericht.

‘Zeg het maar, jongedame!’
‘Een ons achterham en een pond jong belegen kaas alsjeblieft.’

Waarover dan?

Zeker zou ik een tweede boek willen schrijven. Maar waarover? Ik ben sowieso nog hartstikke druk met alle promotionele activiteiten rondom boek 1. Ook na de zomer heb ik nog wat plannetjes. Ondertussen rommelt het in mijn bovenkamer. Boek twee. Ik kan vast geen thema vinden dat er zo uit MOEST als nu het geval was. Iets over het moederschap? Nee, op een tweede Daphne D. zit niemand te wachten. No offence Daphne.

Ik geloof dat ik opnieuw een innerlijke noodzaak moet voelen om een boek te schrijven, omdat het me anders niet lukt. Dan krijgt de rest van mijn leven voortdurend voorrang. Hoe graag ik de woorden ook aan elkaar plak, herschik, omgooi, weggooi en toch weer opschrijf. Schrijven is voor mij en mijn hersenpan een feest. Of eigenlijk meer een soort meditatie.

Misschien moet er een vervolg komen op boek 1? Titel: Als jullie dit lezen ben ik best gelukkig. Al had ik mijn broertje duizend, wat zeg ik: een miljoenmiljardduizend (formulering gejat van mijn dochter), liever naast me gehad. Flauwe grappen maken, ouwehoeren, roddelen over onze ouders, mijn dochter uit logeren brengen naar haar oom. Dat zit er – eindeloos pijnlijk – niet meer in en toch leid ik een aangenaam bestaan. Hoe spannend is een boek dat gaat over iemand die een leuk leven heeft? Personages in een boek moeten een conflict ervaren (ik verzin dit niet zelf) en als dat er niet is, wordt het een laffe hap. Oninteressant.

Maar ja, ik zit niet te wachten op conflicten in mijn leven van welke aard dan ook. Dus blijft over: fictie. Een roman schrijven, ontstaan uit mijn verbeelding en geholpen door eigen ervaringen. Maar nog steeds vraag ik me af: welk verhaal wil, nee moet ik kwijt? Om nog maar te zwijgen over hoe idioot moeilijk het is om een goede roman uit de pen te persen. En ik heb er ook niet voor doorgeleerd.

Ik ga eerst maar eens op vakantie. Beetje naar de vulkanische rotsen van het Canarische eiland staren waar we op neerstrijken straks. Spaans pilsje d’r bij, papieren dagboek in de aanslag, een e-reader vol verse zinnen en verhalen ter inspiratie. Wie weet wat er tot mij komt.

Maar als er iemand is die alvast wat suggesties wil aandragen: graag, leef je uit en laat je reactie achter op mijn site, Facebook, Twitter, Instagram of LinkedIn. Of overal. Ik zou bijna zeggen: degene die de gouden tip levert, krijgt het eerste exemplaar van mijn tweede boek cadeau.


Aldus Murat Isik (schrijver van o.a. ‘Wees onzichtbaar’, ligt nog op mijn plank):

Aldus wijlen Renate Dorrestein (schrijver van o.a. … te veel om op te noemen, lees alles!):

De mens en het verhaal

Dankzij mijn boek leer ik via social media en in het echte leven mensen kennen die in mijn beleving veel openhartiger zijn over hun mentale hindernissen dan ik.

Vrijdagmiddag ontmoette ik weer zo iemand: Jeroen, onder andere werkzaam bij PsychoseNet. Hij interviewde mij over mijn boek, maar voor we daaraan toekwamen hadden we het onder andere over ‘de verwarde man’ die hij een paar keer geweest is. Inmiddels zet hij zijn ervaring met psychoses in om mensen erover te leren, met behulp van een virtual realitybril. Naast inzicht geven in hoe een psychose kan voelen, wil hij duidelijk maken: achter die ‘verwarde man’ die soms in een krantenartikel genoemd wordt, zit een verhaal. Een leven, een mens van vlees en bloed dat echt niet voor de lol – laat staan zomaar – op een dak klimt en met dakpannen gaat gooien.

Vergeleken met de ervaringen van Jeroen of de man op het dak, zijn de psychische obstakels in mijn leven slechts drempels geweest. En nu hooguit een omhoog liggende stoeptegel waar ik omheen kan lopen of een enkele keer over struikel. Dus waarom schrijven over mijn angststoornis? Laten we eerlijk wezen, hoe erg word ik er nou door gehinderd? Maar toch. Klachtenvrij of niet, mijn mentale gestel is op een aantal punten kwetsbaar en daar heb ik rekening mee te houden. Geen idee of dat meer is dan ‘de gemiddelde mens’ (die niet bestaat), maar ik ben ook met pillen structureel alert op mijn stresslevel. Als ik mezelf toch voorbij loop gebeurt er dit: opgefokt gevoel, de hele dag. Huilerig om niks. Bij het begin van de dag al het gevoel hebben met te grote laarzen door zuigende modder te ploegen. Me niet verheugen op fijne afspraakjes met vriendinnen. Bij ieder Whatsappje denken: ‘Oh nee, wat moeten ze van me?’ Overprikkeld raken van de radio, een piepende stoel of de zon in mijn ogen. Op die dagen ga ik gewoon naar mijn werk, moe en lusteloos of niet. Ik weet dat vrij weinig mensen – hooguit de collega’s die me al jaren kennen en natuurlijk mijn man – doorhebben dat ik tijdelijk niet mijn flitsende zelf ben.

Ik zou best zonder medicijnen kunnen. Zeker weten. Als ik geen leven had. Geen huwelijk, geen kind, geen baan, geen familie, geen vriendinnen en geen leuke bezigheden. Een prikkelloos leven. Lijkt me oersaai; ik voorzie een bore-out. Hebben we dat weer.

Zolang ik al het bovengenoemde wel heb (en ik was niet van plan om daar iets van in te leveren), heb ik ook pillen nodig om mijn spanningslevel op een acceptabel niveau te houden. Dat vind ik zelf nog steeds best gek, maar omdat ik meermaals ervaren heb dat het zonder niet lukt, ook niet na jaren van vele gesprekken met allerhande professionals, heb ik me ondertussen verzoend met dat gegeven. Duizend keer liever een fijn leven met pillen, dan een moeizaam leven zonder.

‘Hoe gaat het met je?’ was Jeroens eerste vraag toen we aan het interview begonnen. Hij verontschuldigde er zich tegelijk voor want ja, misschien een te gewone vraag? Welnee. Zeker niet als de degene die het vraagt ook daadwerkelijk geïnteresseerd is in het antwoord, zoals Jeroen. ‘Iets te veel werkstress momenteel, maar ook erg blij dat mijn boek uit is en alle aandacht die het krijgt.’ Zoiets heb ik gezegd.

We wandelden over de Rijnkade, het Roermondsplein, Onderlangs en weer terug. Er kwamen geen vragen als: zagen jullie het aankomen? Of: voel je je schuldig? Maar wel: waar ging je met je woede naar toe? En: wat vind jij, is er genoeg ruimte voor rouw in de maatschappij? Mooie insteek. Na afloop bedankte hij me voor het delen van mijn verhaal en ik bedankte hem voor het luisteren. We namen afscheid met drie zoenen.

Ik trapte de bult op naar huis en realiseerde me weer eens: ieder mens heeft een verhaal. Laten we daar vaker naar luisteren.

Sorry, sokken en nattigheid

In het konijnenhol zaten we, mijn man en ik. Voor het eerst sinds twintig jaar (en mijn man sowieso voor het eerst) ging ik afgelopen weekend weer eens naar een festival mét overnachting. Drie zelfs. Het was even wennen aan het campingleven, met drie tenten op de vierkante meter gepropt en vijfentwintig wachtenden voor u in de rij voor de douches maar toen ik de slag te pakken had (lees: me overgaf aan dat wat was, zoals lange rijen, hitte, een chronische zweet-bh en zwarte voeten), kon het niet meer stuk.

Naast natuurlijk Muziek met een hoofdletter M, waren er nog drie duidelijke thema’s aanwezig: sorry, sokken en nattigheid.

Sorry. Bij het passeren in de menigte: ‘Sorry, mag ik er even langs?’ Bij het knoeien van bier over mijn arm of het pletten van mijn tenen: ‘Oeh sorry!’ Colin Benders, van ooit Kyteman die tijdens Lowlands 2009 het weergaloze Sorry ten gehore gaf, was er ook. Maar ik zag alleen een glimp van een bos krullen heen en weer springen voor een unit met veel draadjes en knoppen; meer viel er niet te zien door de honderden mensen die wel op tijd waren. Dus sorry Colin, we zijn toch maar doorgelopen.

Sokken. Ik heb een nieuwe trend waargenomen op DTRH. Sokken in sneakers. En dan geen sokjes die je niet ziet, nee, witte hoge tennissokken. Of welke andere kleur dan ook trouwens. Flink hoog opgetrokken. Té lelijk. Het zal de generatiekloof wezen maar ik vind het geen porem. Bij niemand. Trek uit die maffe dingen onder je korte broek!

Nattigheid. Gerstenat, natuurlijk. Geen hand te bekennen zonder een blikje of bekertje bier erin. En zweet spetterde rond, heel veel zweet de hele tijd overal bij iedereen. Water, dat ook. Flesjes vol, zonder dop, zodat je er niet mee kon gooien. Waterpistolen werden leeggeschoten op vrienden en voorbijgangers en het meer op het terrein zat vol met festivalgangers. Er was ook een gierwagen die water sproeide tegen het stof. Ja, het was echt water. Het hielp hooguit een uurtje en het eelt onder mijn voeten wordt nooit meer schoon.

Ten slotte kreeg ik bij drie artiesten natte ogen. Vrijdagavond bij Queens of the Stone Age. Toen Josh Homme opkwam en samen met zijn maten de gitaren liet gillen, moest ik even heel erg aan mijn broertje denken. Hij vond QOTSA fantastisch en had ze gewoon nog honderd keer moeten zien. Het drong in alle hevigheid tot me door dat ik ze nu zelf ein-de-lijk live mocht aanschouwen en dat Koen dat nooit meer zou doen. De tweede keer waterige oogjes was bij het optreden van Wende. Dat mens is zó intens, onmogelijk om je daarvoor af te sluiten. Haar stem gaat door muren heen. En tot slot Nick Cave, zondagavond. In 2015 verloor hij zijn toen 15-jarige zoon. Twee nummers over dit verlies deed hij voor de rabbits, die allemaal ademloos (én stil! #hetkanduswel) stonden te luisteren. Ik ook, met wazig zicht. Wonderschoon, eindeloos tragisch.

Doodmoe, honderden euro’s lichter en riekend naar rotte citroenen doken wij nog eenmaal ons tentje in, om er maandagochtend krakend en met wallen tot op onze knieën uit te kruipen. Ik had het niet willen missen.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑