Tamara

schrijft

Categorie: tamara (pagina 24 van 27)

Het leven voorbij

Ik kijk naar een aflevering van De Wandeling. Een gesprek met een vrouw die de tsunami in Thailand in 2004 overleefd heeft. Ze had twee dochters, nu nog maar één. Haar oudste dochter is op 17-jarige leeftijd omgekomen bij de tsunami. De vrouw vertelt dat vijftig procent van haar leven is opgehouden en dat ze nog steeds rouwt.

Ik praat met een vriendin. We eten, lachen en drinken er nog eentje. Ze vertelt over haar leven, haar relatie, de kinderen van haar partner. Ik over mijn leven, mijn relatie, ons kind. We praten en praten. Ze vertelt dat haar zwager een dochtertje van twee jaar is kwijt geraakt aan een auto immuun ziekte. Er is nog een zusje, de oudste. Vijftig procent van de kinderen uit dit gezin leeft nog. Er vormt zich een kleine knoop in mijn buik.

Het is bijna 24 februari. In 2008 vierde mijn broertje zijn laatste verjaardag op die datum. Hij werd dertig en ouder zou hij ook niet worden. Mijn ouders leven al zeven jaar zonder vijftig procent van hun leven. Hun dochter is er nog, hun zoon niet meer. Kun je zoiets in getallen uitdrukken? Welk aandeel nam Koen in mijn leven in? Toen hij nog leefde misschien een kwart. Voor ieder gezinslid een gelijk deel. Nu hij dood is zeg ik honderd procent. Het verdriet en gemis is te groot voor een statistische schatting.

Nu is Vera bij mij. Bij ons. Mijn moeder zei ooit: “Hoeveel kinderen je ook hebt, ze zijn je allemaal even lief.” Zaterdagavond 14 februari 2015. Een avond fotoalbums kijken bij mijn ouders thuis. Mijn vader, mijn moeder en ik. Verder niemand. We kijken geamuseerd naar vergeelde plaatjes, wazige zwart-witte kiekjes en soms verrassend heldere plaatjes uit de vorige eeuw. Mijn vader vertelt over het overlijden van zijn jongere broertje Jan. Of eigenlijk Jantje, zoals hij bekend staat in onze familie. Hij was een jaar of vier, mijn vader zes. Er waren naast de twee jongsten nog zeven broers en zussen. Nadat Jantje overleed verloor mijn oma ook nog een dochtertje bij de geboorte. Ik denk dat zij tweehonderd procent van haar leven kwijt is geraakt. Ieder kind telt voor de gelijke hoeveelheid liefde en verbondenheid mee. Het is een ongekend zware last om te dragen. Iedere ouder die dit meemaakt en min of meer de draad van het leven weer oppakt, verdient een diepe buiging.

Toen Koen doodging en ik mijn eigen verdriet voelde, maar ook dat van mijn ouders, ontstond er plotseling een diep weten. Een overtuiging die zich aandiende als onvermijdelijk: ik wil een kind. Maar al kort daarna sloeg de angst me in het gezicht: wil ik dat echt? Een kind maakt je als mens zo grenzeloos kwetsbaar dat ik niet wist of ik dat wel aan kon. Ik had van dichtbij gezien wat het met ouders doet als hun kind overlijdt. Of het nu dood ter wereld komt of als volwassene overlijdt, het is een verlies dat slechts met de grootste inspanning te dragen is. De gedachte dat mij dit zou kunnen overkomen… Mijn maag keerde zich om en mijn hoofd zocht direct in paniek afleiding. Iedere keer weer als ik erover nadacht.

Ik heb de angst uiteindelijk weerstaan en Vera is geboren. Maar de angst is niet weg. Erover schrijven is bijna net zo eng. Alsof ik iets wil bezweren maar tegelijkertijd ook over mezelf afroep. Gelukkig is de onvoorwaardelijke liefde die ik voor mijn dochter voel zo’n mooi geschenk, dat ik blij ben het risico genomen te hebben. Als ik in haar blauwe oogjes kijk, haar haartjes ruik of wanneer ze zich spontaan tegen me aan nestelt op de bank kan ik wel juichen geluk. Hoe ze haar peuterbelevenissen in kromme zinnetjes aan me vertelt en haar stinkluiers, alles is me even lief. Zo dichtbij is mijn kind. Ook als ze zich herhaaldelijk gedraagt als een dwarse draak en me met diezelfde blauwe oogjes uitdagend aankijkt terwijl ze mijn ouderlijk gezag stoïcijns negeert, blijft mijn liefde voor haar onveranderd onmetelijk groot.

Bijna 24 februari. Ik ben dit jaar twaalf ouder dan mijn broertje ooit zal worden. Mijn ouders tonen zich al zeven jaar helden, in een leven waar honderd procent vanaf gehaald is. Er is een leven voor en een leven na Koen, voor ons hele gezin. Toch ís er een leven na Koen. Niet altijd makkelijk, heel vaak zwaar en intens schrijnend. Maar het ís er en we leven het. Met zijn allen, met liefde en plezier, tot de dood ons scheidt.

Leven

Afgelopen week was me het weekje wel, om het maar eens met een understatement samen te vatten. Ja, dan doel ik op Charlie Hebdo en alle andere daarmee verband houdende ellende in Frankrijk. Niet te bevatten. En privé kwam er ook één en ander voorbij. Ziekte in de familie van Roel, ziekte in mijn familie. Zorgen, emoties. Ondertussen moest ik ook nog flink aan de bak op het werk omdat we een nieuwe directeur zoeken. Na een hele dag gesprekken voeren met een aantal kandidaten reed ik vanuit Enschede terug naar huis. Eerst verdwaalde ik in het centrum, ja dat kan (ik wel) maar al gauw bereikte ik de snelweg en zette de radio aan. De DJ sprak over ‘de gebeurtenissen in Frankrijk’ en ik wist direct: er is opnieuw een berg stront aan de toch al ontzettend besmeurde knikker. Weer doden, weer angst en ongeloof. Om een profeet te wreken waarvan ik zeker weet, als hij al bestaan heeft, dat hij dít nooit voor ogen heeft gehad. In de auto luisterde ik een uur naar de radio. Bij ‘Thunderstruck’ draaide ik de volumeknop flink open en bij het nieuwsbericht weer naar een gepast volume. Zo gaat dat dus. Alles bestaat naast elkaar.

Gisteravond ging ik met mijn moeder naar een voorstelling van Slagerij van Kampen in Musis Sacrum. Al bij de eerste slagen op de drums moest ik me bedwingen niet juichend op te staan en als een gek mee te springen. Ik heb me beheerst en bewoog slechts mijn voet op het ritme van de trommels. Het was niet alleen de muziek maar ook de muzikanten die maakten dat ik gegrepen werd door het geweld van het slagwerk dat zonder genade over de hele zaal werd uitgestort. Twee vrouwen, twee mannen, aangevuld met een drietal blazers en nog een extra muzikant die ik drums, toetsen en basgitaar zag en hoorde spelen. Zelden zag ik zoveel plezier, enthousiasme en gedrevenheid bij een groep muzikanten. De saamhorigheid en levenslust waren voelbaar aanwezig. Ik bedacht me dat er landen zijn waar muziek maken verboden is, al helemaal voor vrouwen. Ik bedacht me dat het zo maar zou kunnen gebeuren dat er een paar randdebielen met kalashnikovs de zaal binnen zouden stormen. En ik bedacht me juist daarom hoe belangrijk het is NU te doen wat ik wil doen. Leven, genieten van wat er is, geëmotioneerd zijn over de ellende die onlosmakelijk met het leven op deze wereld verbonden is. In het klein en dichtbij, in het groot en ver weg. Ik ga weer schrijven. Kleine blije stukken, grote verdrietige stukken. We hebben alleen het hier en nu.

Weer werken

Juni 2008
Koen is drie weken dood. Met benen als puddingbroodjes loop ik het stenen trapje af, de tuin in. Ik loop richting mijn fiets die onder een afdakje staat achterin de tuin. Mijn tas is gevuld met lunchboterhammen, mijn agenda en telefoon. Alsof er niets gebeurd is. Ik gedraag me zoals ik deed voordat Koen dood was. Al weet ik niet zeker hoe dat er toen ook alweer uit zag. Ik open de schuttingdeur, manoeuvreer mijn fiets en mezelf naar buiten en sluit de deur achter me. Een kwartiertje fietsen naar mijn werkende leven. Het zonnetje schijnt, een jas is niet nodig ook al is het nog vroeg. Ik steek de weg voor ons huis over en rijd over het rode fietspad de wijk in. Mijn handen klemmen om het stuur, mijn voeten trappen de pedalen rond. Ik zie vier ledematen. Waarom voelt het dan alsof er iets mist? Een been, een arm of misschien wel de helft van mijn hoofd? Ik kijk naar links en rechts, alsof ik daar ga vinden wat ik zoek.

De school waar ik werk staat er nog. Net als drie weken geleden, toen de wereld nog normaal was. Ik herken het gebouw tot mijn verbazing. Toch voelt het anders. Ik parkeer mijn fiets op mijn vertrouwde stek en loop het schoolgebouw binnen. Hoe zullen mensen reageren? Wie weet het eigenlijk, en wie niet? Als ze het niet weten, kunnen ze het ongetwijfeld aan me zien. Dat kan niet anders. Het gemis en de pijn zijn zo groot dat het onmogelijk is dat iemand daar langs op kijkt. Toch gebeurt het. Ik passeer plukjes studenten. Niemand kijkt op of om, niemand die iets speciaals aan mij ziet. Mijn benen voelen nog steeds licht, alsof ik niet echt de grond raak. Alsof ik niet echt deze wereld aan kan raken, een wereld die de mijne niet meer is. Ik passeer de loopbrug die het hoofdgebouw met het middengebouw verbindt. Ik loop langs de postkamer met de conciërge en zeg hem gedag. Hij groet terug. Nog één trapje af en dan loop ik onze afdeling op. Vrijwel direct word ik opgevangen door collega’s. Ze vragen hoe het met me gaat. Wat kan ik zeggen? Klote. Beroerd. Ziek. Even later komt er een collega van een andere afdeling de gang op lopen. Hij ziet me staan, geeft een joviale klap op mijn schouder en zegt: ‘Zo, ben je er weer? Wat erg zeg, van je broer’. En hij loopt weer door. Van verbazing mompel ik een halfslachtig bedankje. Ik neem plaats achter mijn bureau en vraag me af wat ik hier in godsnaam kom doen. Ik herinner me wat ik vroeger deed, hoe ik het vroeger deed. En besluit dat dan ook nu maar te doen. Computer aan, eerst mijn mailbox checken. Daarna bijgepraat worden door collega’s.

Mijn concentratie is slecht. De mails die ik lees komen half binnen en geen enkele vind ik eigenlijk de moeite van het oppakken waard. Wat is nog wel de moeite van het investeren waard? Ik voel geen enkele motivatie of beleving bij welk onderwerp dan ook.

Bij de augurken

Ik open mijn voordeur. Mijn broertje kijkt me grijnzend aan en stapt met zijn lange benen de drempel over. Aan zijn voeten versleten bootschoenen. Er volgen drie zoenen waarbij ik als altijd zijn stoppels op mijn wangen voel schuren.
“Ha, hoe is het?” vraagt hij me.
“Goed, met jou?”
“Prima”.
Hij ploft op de bank en legt z’n handen op z’n knieën. “Wat eten we?” vraagt hij, hongerig als altijd. Ik vertel dat ik dat nog niet weet en dat hij me mag helpen boodschappen doen.
We lopen samen de deur uit en slenteren in de middagzon naar de Albert Heijn. Zoals wel vaker als ik met mijn broertje over straat loop, vraag ik me af of mensen zien dat we broer en zus zijn. Of denken ze dat we een koppel vormen? Koen babbelt wat over zijn werk en ik luister. Ondertussen neemt de spanning in mijn keel toe. Koen is zich nergens van bewust. Tot ik plots inhoud. “Shit” roep ik. Koen kijkt me verbaasd aan. “Wat is er?” “Daar loopt Rob, hij ging ook de Albert Heijn in. Met zijn nieuwe liefje. Kom we gaan terug, we halen straks wel boodschappen.” “Welnee! Wat kan jou die gast schelen? Kom, ik ben bij je. En trouwens, ik wil wel eens zien voor welk lelijk mokkel hij mijn zus ingeruild heeft.” Ik schiet in de lach en laat me overhalen. Samen wandelen we de groenteafdeling op. Mijn oog speurt rond. Niet naar ingrediënten voor een gerecht maar naar een glimp van mijn ex en zijn vriendin. Koen ziet me aan en besluit een aantal gangpaden af te lopen om mij te kunnen vertellen waar het object van mijn obsessie zich bevindt. Bij de augurken, rapporteert hij me. En hij vindt de nieuwe vriendin echt heel lelijk. Onbegrijpelijk dat zijn zus daarvoor aan de kant is gezet. Hij grinnikt. Ik kijk hem aan en verbaas me over de omgedraaide rollen. Ben ik niet de grote zus die wijze dingen tegen hem zou moeten zeggen in plaats van dat mijn kleine broertje mij steunt? Plots zie ik de volwassen kerel van 22 die hij is. Boomlang, op zichzelf wonend, een vaste relatie. Ik besluit dat ik zijn steun prettig vind en haal diep adem. Inderdaad, wat kan mij die ex en zijn ordinaire liefje schelen. “Goed, wat zullen we eten?” vraag ik mijn broertje. “Maakt me niet uit, als het maar veel is.”

Kinderogen

Zoals onze dochter de wereld bekijkt is jaloers- en welhaast zaligmakend. Kinderen van twee jaar oud hebben het omdenken uitgevonden, ik weet het zeker. Een bootje vaart niet maar zwemt volgens onze dochter en als we haar vragen hoeveel vliegtuigen er in de lucht zijn (ik tel er op dat moment twee) kijkt ze omhoog en zegt vervolgens geheel overtuigd van haar gelijk: ’veel’. De maan heeft een lampje aan en vogels werden tot voor kort consequent ‘poepoe’ genoemd. Een duif is een druif en erwtensoep is erwtensnoep. Er zit mogelijk een vis in haar beker melk, er loopt een tijger in onze tuin (‘komtie aan!’) en de rook van de barbecue van de buurman zijn wolken. Waarom ook niet?

Inmiddels kent ze de kleuren blauw, rood, groen, geel en paars. Als ik haar vraag welke kleur het gras heeft of de boterbloemetjes in de berm en ze weet het niet zeker, dan somt ze net zo lang alle kleuren op tot ik zeg: ja, goed! Ze zal me toch niet voor de gek houden?

Vandaag was ik bij de haptonoom en zij vroeg me op een grote groene tol te gaan staan, zo’n balancerend plat ding. Afgezien van het nut van deze oefening, vroeg de haptonoom me: hoe zou een kind naar deze tol kijken? Direct zag ik onze kleine meid voor me en hoe ze op haar hurken zou gaan zitten om onder de tol te kunnen kijken. Vervolgens zou ze er tegenaan duwen, er overheen aaien en er misschien zelfs bovenop gaan liggen, om er daarna lachend weer vanaf te rollen. De tol zou zelfs geen tol zijn maar een pannenkoek, uiteraard.

Ik probeer het soms ook, om de wereld met kinderogen te bekijken. Vandaag zag ik onderweg naar huis een grote witte zwaan in een vijver in Sonsbeek, die vlak achter haar staart gevolgd werd door een grijs donzig mini-exemplaar. Onbekommerd, bijna sereen, gleden ze samen door het water. Moeder en dochter, de vijver was hun domein. Ik ben afgestapt en heb gekeken, zelfs een foto gemaakt van deze twee prachtige poepoe’s.Afbeelding

Oudere berichten Nieuwere berichten

© 2025 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑