Tamara

schrijft

Categorie: tamara (pagina 16 van 27)

Wat is waar?

Afgelopen schrijfweek behandelde het thema ‘de waarheid’. De waarheid heeft veel kanten weten we, afhankelijk van wiens perspectief je kiest. De president van Amerika heeft daar ook een filosofie over; iets met ‘alternatieve feiten’. Een uitermate actueel schrijfthema dus.

De oefening luidde:

Neem nu een moeilijk familiegegeven, verzonnen of waar, en beschrijf dat kort maar gedetailleerd. Let op: omdat we nooit weten wat ‘de’ waarheid is en hoe die door verschillende betrokkenen beleefd wordt, schrijf je het korte verhaalfragment twee keer.

Het eerste fragment diende vanuit mijn perspectief geschreven te worden, het tweede fragment vanuit het perspectief van de andere partij. En tot slot mocht je in maximaal honderd woorden reflecteren op deze oefening.

Als voorval koos ik voor de door mij geïnitieerde breuk met een vriendin, nog geen maand na het overlijden van mijn broertje. Toen ik bedacht hierover te gaan schrijven, voelde ik al weerstand. Dat beschouwde ik als een signaal om door te zetten want daar schuurde blijkbaar iets. En een boek wordt pas interessant als de hoofdpersoon een (innerlijk) conflict ervaart heb ik geleerd, dus ik begon met frisse tegenzin aan de oefening.

Het eerste fragment ging vlot. De boosheid over het gedrag destijds van mijn voormalig vriendin kon ik snel oproepen en verwoorden. Daarna probeerde ik me te verplaatsen in haar perspectief. Van nature ben ik een empathisch mens; ook als iemand een andere mening heeft dan de mijne. Dit keer liet die eigenschap me in de steek. De feedback van Auke Kok luidde bijvoorbeeld dat ik de houding van mijn vriendin meer mocht verdedigen. Ook deed hij de suggestie om te beschrijven aan welke mindere kant van mij zij zich gestoord zou kunnen hebben. Daar zou ik een betere schrijver van worden. Het benoemen van mijn mindere kanten, verhoogt mijn geloofwaardigheid, zo betoogde hij.

Hij heeft gelijk natuurlijk.

Mijn mindere kanten benoemen, dat durf ik wel aan. Maar de houding van mijn voormalig vriendin verdedigen? Hell no. Toen realiseerde ik me: blijkbaar is er een hardnekkig bodempje gif achter gebleven dat maakt dat ik over deze schrijfoefening struikelde. Dus misschien moet ik de oefening nog eens maken en de feedback verwerken, net als ik de vorige keren heb gedaan.

Maar voorlopig begin ik daar niet aan want ik vind dat deze voormalig vriendin zich uitzonderlijk egocentrisch heeft gedragen in een periode dat ze er juist voor me had moeten zijn. Zie hier een mindere kant van mij: ik doe lang over het loslaten van dingen, zelfs als ik er geen reet aan heb om ze vast te houden.

Afbeeldingsresultaat voor mindere kanten van jezelf  Afbeeldingsresultaat voor fokke en sukke geven feedback

7 en 9 mei 2008

Opdracht week 6 van de schrijfcursus:

Voorbereiding: schets een tijdlijn van je eigen leven of van de hoofdpersoon in jouw project in sprongen van 7 jaar. Probeer bij je leven tot nu toe in elk vak met steekwoorden op te schrijven wat je leven toen tekende. Kies tot slot een gebeurtenis die in jouw leven bepalend is geweest. Iets wat je gedaan hebt of wat je overkomen is.

Opdracht: schrijf een verhaalfragment over een leeftijdsfase van je hoofdpersoon (jij of een ander) die jou fascineert. Gebruik je ervaringen uit de eerste experimenten: gebruik goedgekozen details om de tijd te schetsen. Het hoeven er niet veel te zijn, als ze maar veelzeggend zijn! Max. 300 woorden.

Hieronder weer twee versies: mijn oorspronkelijke uitwerking, en de uitwerking nadat ik de feedback van Auke Kok en mijn medecursiste heb verwerkt. Kleine verschillen misschien, maar ik vind versie 2 beter.


Versie 1:

7 en 9 mei 2008

​‘Gefeliciteerd zus!’ Ik houd mijn hand voor het schermpje van mijn Nokia om het sms’je van mijn broertje te kunnen lezen. Zowaar, hij is mijn vijfendertigste verjaardag niet vergeten. Ik sms terug: ‘Dankjewel broertje. We zitten op het terras!’ Ik stop de Nokia weer in mijn tas. Roel en ik proosten met onze glazen. Ik geef weinig om mijn verjaardag. Bovendien is mijn huis, sinds vier maanden ons huis, te klein om veel mensen comfortabel te kunnen ontvangen.

Daar zit ik, halverwege de dertig, een leuke vent aan mijn zijde, een baan waar ik blij van word en een gezellig sociaal leven. Volgens mij heb ik de boel op de rit, bedenk ik tevreden. Binnenkort eens met Roel bespreken hoe het met onze kinderwens staat. Hebben we die eigenlijk? Ik nip van mijn biertje en wenk de ober voor een portie bitterballen.

Achtenveertig uur later ligt alles overhoop. De vent, de baan en het sociale leven zijn er nog. Maar niets is meer belangrijk. De politieagent is direct en duidelijk: ‘Er is iets heel ergs gebeurd. Je broer is overleden. Hij heeft zelfmoord gepleegd.’ Onder mijn voeten opent zich een luik en ik val. Roel vangt me op en zet me behoedzaam op een stoel.

Voor ik in staat ben weer vooruit te kijken, ben ik een jaar verder. En voor ik na kan denken over het bestaan van een kinderwens, heb ik nog meer tijd nodig. Eerst trouwen we. Het wordt een feestelijke dag waarop we het leven vieren, ondanks het gapende gemis. Vier jaar na Koens dood wordt onze dochter geboren. Zij eist met gemak een liefde op die ik nog niet ken en waarvoor ik ruimte blijk te hebben naast mijn verdriet. Ik voel het overal: ik ben een ander – maar gelukkig – mens.

Versie 2, na verwerking feedback:

​‘Gefeliciteerd zus!’ Ik houd mijn hand voor het schermpje van mijn Nokia om het sms’je van mijn broertje te kunnen lezen. Zowaar, hij is mijn vijfendertigste verjaardag niet vergeten. Ik sms terug: ‘Dankjewel broertje. We zitten op het terras!’ Ik stop de Nokia weer in mijn tas.

Daar zit ik, een leuke vent aan mijn zijde, een baan waar ik blij van word en een gezellig sociaal leven. Volgens mij heb ik de boel op de rit, bedenk ik tevreden. Binnenkort eens met Roel bespreken hoe het met onze kinderwens staat. Hebben we die eigenlijk? Ik nip van mijn biertje en wenk de ober voor een portie bitterballen.

Achtenveertig uur later ligt alles overhoop. De vent, de baan en het sociale leven zijn er nog. Maar niets is meer belangrijk. De politieagent is direct en duidelijk: ‘Er is iets heel ergs gebeurd. Je broer is overleden. Hij heeft zelfmoord gepleegd.’ Onder mijn voeten opent zich een luik en ik val. Roel vangt me op en zet me behoedzaam op een stoel.

De tijd die volgt is onwerkelijk. Regelmatig voelt het alsof ik van buitenaf naar mezelf kijk. Ik probeer overeind te blijven door te doen zoals ik altijd deed. Maar ik huil wekenlang, elke dag.

Voor ik in staat ben weer vooruit te kijken, ben ik een jaar verder. En voor ik na kan denken over het bestaan van een kinderwens, heb ik nog meer tijd nodig. Eerst trouwen we. Het wordt een feestelijke dag waarop we het leven vieren, ondanks het gapende gemis. Vier jaar na Koens dood wordt onze dochter geboren. Zij eist met gemak een liefde op die ik nog niet ken en waarvoor ik ruimte blijk te hebben naast mijn verdriet. Ik voel het overal: ik ben een ander – maar gelukkig – mens.

 

Non met kriebels

De opdracht van week 5 uit mijn schrijfcursus (ik moest eerst een jeugdfoto zoeken, liefst van een flink tijdje terug. Het werd een jeugdfoto van mijn moeder):

Schrijf een verhaalfragment over een van de personen op de foto. Nu mag je er fictie van maken: je hebt hiervoor al veel associaties verzameld over de omgeving waarin hij of zij leeft. Geef je personage één onopvallend probleempje waar hij/zij mee zit. Het hoeft niet direct opgelost te worden. Schrijf je tekst zo dat de lezer precies weet in wat voor omgeving alles zich afspeelt. Niet veel, maar goedgekozen details doen het werk. Maximaal 200 woorden.

Hieronder twee versies van mijn uitwerking: versie 1 (origineel) en versie 2 (na feedback).

Eerst de foto waar mijn moeder op staat. Een zoekplaatje voor mijn naasten (of eigenlijk, die van mijn moeder). Helemaal onderaan deze blog verklap ik waar ze loopt.*)

2017-05-05 21.57.25

Versie 1:

Het is fris maar de lente is voelbaar in aantocht. De kleuters hoeven hun jas niet aan, als ze in setjes van twee achter de vrouw in het zwart aanlopen. Haar habijt komt bijna tot op de grond. De gymzaal is op loopafstand van de school. Onderweg passeren ze de kerk, zonder toren. Die is eraf geschoten in de oorlog, tot groot verdriet van de gemeenschap. Elke keer als de non het haar zo dierbare huis van God passeert, huilt haar hart bij de beschadigde aanblik.

Onder haar hoofdbedekking kriebelt het. Na al die jaren trouwe dienst aan de Heer, is dat het enige waar ze niet aan kan wennen. Zodra het voorjaar zich aandient, zou ze de strakke kap het liefst van zich af willen smijten. Van dat zondige idee krijgt ze het nog warmer.

De kleuters giebelen. Klompjes en stoffige schoentjes schuren over het half verharde wegdek. Nog anderhalf uur, dan is de school uit en kan de non in de beslotenheid van haar eigen kloosterkamer het hoofd blootstellen aan de bries die door het open raam de vitrage zal doen opbollen.

‘Doorlopen!’, gebiedt ze de groep kleine kinderen. In gedachten slaat zij een kruisje.

Versie 2, na verwerking van de feedback:

Het is fris maar de lente is voelbaar in aantocht. De kleuters hoeven hun jas niet aan. In setjes van twee lopen ze achter de vrouw in het zwart aan. Haar habijt komt bijna tot op de grond. De gymzaal is op loopafstand van de school. Onderweg passeren ze de kerk, zonder toren. Die is eraf geschoten in de oorlog, tot groot verdriet van de gemeenschap. Elke keer als de non het haar zo dierbare huis van God passeert, huilt haar hart bij de beschadigde aanblik.

Onder haar hoofdbedekking kriebelt het. Na al die jaren trouwe dienst aan de Heer, is dat het enige waar ze niet aan kan wennen. Zodra het voorjaar zich aandient, zou ze de strakke kap het liefst van zich af willen smijten. Van dat zondige idee krijgt ze het nog warmer.

De kleuters giebelen. Klompjes en stoffige schoentjes gaan over het half verharde wegdek. Nog anderhalf uur, dan is de school uit en kan de non in de beslotenheid van haar kloosterkamer de kap afdoen; eindelijk haar hoofd blootstellen aan de bries die door het open raam de vitrage doet opbollen.

‘Doorlopen!’, gebiedt ze de groep kleine kinderen. In gedachten slaat zij een kruisje.

*(Mijn moeder loopt vooraan, tweede van links. Voor insiders: het jongetje is Jantje van de koalenboer.)

En toen kwamen ze hem halen

Onderstaande tekst is een deel uit mijn interview met Ans, dat ik afnam als opdracht uit de schrijfcursus ‘Levensverhaal schrijven’ van Editio. Eind 2013 kochten mijn man en ik het huis waar Ans samen met haar gezin dertig jaar gewoond heeft. Omdat ze in de buurt is blijven wonen, kwamen we elkaar soms tegen en is er als vanzelf een mooi vriendschappelijk contact ontstaan. We drinken soms koffie samen en zijn ook wel eens bij elkaar wezen eten, al dan niet onder het genot van een borrel. Ans’ echtgenoot is helaas eind 2015 overleden. Voor Ans is het fijn om af en toe nog over de drempel van haar oude huis te kunnen stappen. En voor ons is Ans aangenaam gezelschap. Een vat vol verhalen, soms dramatisch en vaak geestig. Omdat haar verhaal niet past in de maximale 400 woorden die ik eraan mocht besteden, schrijf ik de rest van het interview nog uit voor haarzelf.


 

‘En toen kwamen ze hem halen, tussen de bombardementen door.’ Ans vertelt hoe haar vader in september 1944 door de Duitsers naar Buchenwald werd afgevoerd. Ze was tien jaar oud en zag hem nooit meer terug. ‘Mijn vader gaf altijd alles weg,’ herinnert Ans zich. ‘Mensen die honger hadden bood hij zijn laatste brood.’

De ouders van Ans hadden een winkel in Gennep. In de winkel had haar vader een groot portret van Koningin Wilhelmina opgehangen. Afgedekt, dat wel. Maar zodra de Duitsers verslagen zouden zijn, kon hij als eerste het portret van de Nederlandse koningin tonen. ‘In de geschiedenisboeken over de oorlog in Gennep staat dat mijn vader is gearresteerd vanwege dat portret. Maar dat klopt niet. Daar heb ik nog tegen geageerd.’

’De werkelijke reden van zijn arrestatie zijn de onderduikers die hij verborg’, weet Ans zeker. ‘Waarschijnlijk is hij door mensen uit de buurt verraden.’ Ans’ vader dook daarom zelf onder. Tevergeefs. De moffen kregen haar vader te pakken. ‘Nu zeg ik dat niet meer hoor, moffen. Maar toen wel.’

‘Ik zie mijn vader nog zitten, met een eigen teeltje van zelf gedroogde tabak in zijn mondhoek. Hee dinges, ga ’ns naar dinges om dinges te halen, zei hij altijd tegen me. En dan ging ik vloeitjes voor hem halen’, vertelt Ans glimlachend.

In oktober 1944 moest ze evacueren. Samen met haar zwangere moeder en nog acht broers en zussen begon Ans aan een voettocht die drie weken zou duren. Voor eten waren ze afhankelijk van wat ze kregen door bij mensen aan te bellen. Het eerste opvangadres was een vrome boer te Waverveen. Na twee dagen moest Ans er alweer weg, samen met haar broertje. ‘Ik had praatjes. Kon de boer niet tegen. Ze haalden gezinnen toen gewoon uit elkaar, vreselijk.’ Jaren later hoorde Ans van haar moeder dat de boer aan haar zus had gezeten. ‘En maar lezen in de Bijbel.’

Op 30 maart 1945 beviel Ans’ moeder, in een tot noodhospitaal omgebouwde kroeg, van baby Ireentje. Ireentje leefde één dag. Samen met haar zus maakte Ans een bloemenkransje van meizoentjes voor op het hoofdje van hun overleden zusje. Zo werd ze werd begraven, ver weg van Gennep.

Als volwassen vrouw bracht Ans eenmaal een bezoek aan Buchenwald. Met gesloten ogen vertelt ze: ‘Toen ik door de poort ging, kon ik opeens niet meer lopen. Ik voelde dat mijn vader hier was geweest.’

De eerste dag & blijven oefenen

Onderdeel van de publieksprijs van de debutantenschrijfwedstrijd van Editio, is een online schrijfcursus naar keuze. Ik koos voor ‘levensverhaal schrijven’, met als leraar Auke Kok. In de tweede week van de cursus (die negen weken duurt) was de opdracht, na het verorberen van een stukje theorie: beschrijf een eerste dag in maximaal 250 woorden. Op de eerste versie van mijn uitwerking kreeg ik feedback van Auke en mijn medecursisten, waarna ik een tweede – mijns inziens verbeterde – versie schreef. Dat vond Auke ook, desgevraagd. Blijven oefenen die schrijfhand! Zo leuk om te doen ook.

De eerste dag / versie 1

Ik open mijn ogen en voel hoe mijn oogleden tegen een paar kussentjes aan duwen. Zachtjes raak ik met mijn vingertoppen de gezwollen huid aan. Het schrijnt een beetje, geïrriteerd door het urenlange huilen gisteren. De afscheidsdienst was mooi, behalve dan dat het zo niet had mogen gaan. Koen is dood en gecremeerd. En nu? Ik staar zo lang naar het plafond dat mijn ogen opnieuw beginnen te tranen. Een antwoord blijft uit.

Vermoeid wrijf ik mijn wangen droog en ga rechtop zitten. Direct voel ik een venijnige kramp vlak onder mijn ribben. Mijn lijf protesteert onverbiddelijk, na een week lang moeizaam overeind blijven in een moeras van ellende en ongeloof.

Ik hoor Roel rommelen met keukenkastjes, borden en bestek. Hij dekt de ontbijttafel, in de hoop dat ik dan wel iets eet. Ik slof richting woonkamer. Roel kijkt op van zijn krant. ‘Goedemorgen schat, kopje thee? En wat wil je op je boterham?’ Geen idee. Ik weet niets meer. Hoe ga ik deze dag doorkomen? En de dag daarna? ‘Doe maar kaas.’ Dat lustte ik voor Koen ook, dus misschien nu nog steeds. Na drie happen past er niets meer bij, hoe leeg ik me ook voel.

Ik sta op van de ontbijttafel, geef Roel in het voorbijgaan een aai over zijn hoofd en ga weer op bed liggen. Ik besluit: deze eerste dag na Koen neem ik uur voor uur.

Met opgetrokken knieën wacht ik op een verlichtende slaap.

De eerste dag / versie 2

Ik open mijn ogen en voel hoe mijn oogleden tegen een paar kussentjes aan duwen. Zachtjes raak ik met mijn vingertoppen de gezwollen huid aan. Het schrijnt een beetje, geïrriteerd door het urenlange huilen gisteren. De afscheidsdienst was mooi, behalve dan dat het zo niet had mogen gaan. Koen is dood en gecremeerd. En nu? Ik staar lang naar het plafond maar een antwoord blijft uit.

In de keuken hoor ik Roel  rommelen met kastdeurtjes, borden en bestek. Hij dekt de ontbijttafel, in de hoop dat ik dan wel iets eet. Even later opent hij voorzichtig de slaapkamerdeur.

’Goedemorgen lieverd, kom je aan tafel?’

‘Ja, zo.’

Nog steeds vermoeid ga ik rechtop zitten. Direct voel ik een venijnige kramp vlak onder mijn ribben. Mijn lijf protesteert onverbiddelijk, na een week lang moeizaam overeind blijven in een moeras van ellende en ongeloof.

Voorover gebogen stap ik uit bed en loop langzaam naar de woonkamer. Roel kijkt op van zijn krant. ‘Kopje thee? En wat wil je op je boterham?’ Geen idee. Ik weet niets meer. Hoe ga ik deze dag doorkomen? En de dag daarna? ‘Doe maar kaas.’ Dat lustte ik voor Koen ook. Na drie happen past er niets meer bij, hoe leeg ik me ook voel.

Ik sta op van de ontbijttafel, geef Roel in het voorbijgaan een aai over zijn hoofd en ga weer op bed liggen. Deze eerste dag na Koen neem ik uur voor uur. Met opgetrokken knieën wacht ik op een verlichtende slaap.

Oudere berichten Nieuwere berichten

© 2025 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑