Tamara

schrijft

Pagina 21 van 27

Triest

Op een recente zonnige zaterdagmorgen loop ik de voordeur uit, samen met mijn dochter. Ik breng haar weg voor een nachtje logeren bij opa en oma Giesbeek, want wij hebben die avond een etentje. Ik gooi het logeerkoffertje alvast achterin de auto en open vervolgens het portier, waarna mijn kind zich tevreden op haar stoel nestelt. Haar gezicht is witjes, ze heeft ’s nachts en ’s ochtends over gegeven. Maar nu lijkt ze bijna weer haar frisse zelf. Op dat witte snoetje na dan. Had ik vroeger ook snel last van. ‘Wat he-j een pieredrietkleur’, riep mijn moeder dan, ‘bu-j ziek?’ Vertaling: ’Wat heb je een wormenpoepkleur, ben je ziek?’ Ik weet niet waar deze complimenteuze spreuk vandaan komt. Uit de Giese klei vermoed ik, omstreeks 1892.

Terug naar de auto. Net voor ik in wil stappen, komt er een buurvrouw aan gewandeld. Ze groet me vriendelijk en blijft staan voor een praatje. ‘Zeg, ik las je artikel in de Jan, jeetje heftig hoor. Goed geschreven. Wat een verhaal zeg’, begint de buurvrouw, na een wederzijdse hoe-is-het-goed-met-jou-aanloop. Ik reageer instemmend, leg uit hoe dat artikel zo tot stand is gekomen en wat mijn bedoeling erachter is. De buurvrouw knikt begrijpend. Dan zegt ze uit het niets: ’Ik heb altijd al gevonden dat je iets triests over je had, maar nu weet ik waar dat vandaan komt!’

Ik kijk haar aan, vermoedelijk glazig, en zeg: ‘Oh ja? Grappig! Of nou ja, grappig is niet het goede woord in dit verband, maar da’s wel apart zeg.’ De onzintekst schuurt over mijn lippen naar buiten en het ongemak schuift als een raam met dubbelglas tussen mij en de buurvrouw in. Ik ben zo van mijn à propos dat het niet in me opkomt om haar te vragen waarom ze denkt dat het een goed idee is deze mening met mij te delen. Of had ik haar moeten complimenteren met haar hypersensitiviteit? Die ze blijkbaar wel inzet om iets aan me te zien dat er niet is, maar niet om aan te voelen dat ze haar psychologie van de kouwe grond voor zich moet houden.

Ik klets nog wat in de ruimte, in een laffe poging mijn ongemak af te zwakken. En alsof het nog niet genoeg is, rondt de buurvrouw het gesprek af met:  ‘Fijn weekend.. enne.. nou ja.. eh.. maar niet te veel aan denken hè!’

Nee joh. Ik denk al bijna 8 jaar lang elke dag aan mijn broer, maar weet je wat, vandaag sla ik een dagje over. In plaats daarvan zeg ik, nog lachend ook: ‘Komt goed!’

Ik gesp mijn dochter vast in de autoriem en neem daarna plaats achter het stuur. Keuvelend rijden we richting Giesbeek. Hoewel ik de humor van de hele scène die zich zojuist heeft afgespeeld direct zie, voel ik ‘m nog niet.

In Giesbeek aangekomen, meldt mijn dochter dat ze buikpijn heeft. Lees: ik ga m’n ontbijtje eruit gooien. Opa Giesbeek opent de achterdeur om zijn kleindochter te verwelkomen en mijn kind mikt direct een fraaie kledder kots op de stoep, nog net voor de drempel. Later die avond halen we haar toch maar weer op.

Nu het etentje niet doorgaat, app ik vriendin F. verontwaardigd (ja, nu wel) wat er gebeurd is. Zij vindt het iets voor een conferance. Ik doe de suggestie de scène te verkopen aan Claudia de Breij of Ronald Goedemondt. Maar dat doe ik pas nadat ik het verhaal heb uitgebreid met een hoofdstuk waarin ik de buurvrouw in mekaar tik.

Choose your battles

Pokkk. Pok pok pok. Ik word langzaam wakker. Onze slaapkamerdeur gaat open en het ge-pok  van blote voetjes op het laminaat komt mijn kant op. Ik doe alsof ik slaap. Er landt een zacht handje op mijn wang. Het handje wiebelt mijn gezicht heen en weer. Eerst nog lief maar al na drie tellen hoor ik een fluisterschreeuw: ‘Mamaaaa ik moet plassen en poepen!’ Ik open mijn ogen en zie het gezicht van mijn dochter in het halve duister, omlijst door wild haar. Ze duwt tegen mijn schouder.’Mamaaa opschieten, mijn plas komt er al bijna uit.’ De wekker vertelt me dat het midden in de nacht is en ik zeg dat ze best zelf naar de wc kan. Kansloos. ‘Neehee, ik moet een hele grote poep!’ Onder het motto: choose your battles, zeker op dit tijdstip, gooi ik met een stramme zwaai mijn benen overboord en kom overeind.

Vijf minuten later sta ik een paar kinderbillen af te vegen. De lucht is niet te harden. Mijn kind is tevreden en ik wil haar weer naar bed begeleiden. Maar mijn kind is niet gek. Ze heeft allang gezien dat ik papa naar het logeerbed heb gebonjourd (wegens snurken, niet wegens echtelijke onmin) en dat betekent een zee van ruimte aan de rechterkant van het ouderlijk bed. En ja hoor: ‘Ik wil bij jou slapen.’

‘Nee lieverd, dat doen we niet, je hebt een heel fijn eigen bed en daar ga je gewoon weer in liggen.’ De fluisterschreeuw wordt per ommegaande ingewisseld voor serieuze decibellen: ’Neehee ik wil niet in mijn eigen bed!’ Nog voor ik adem kan halen voor een pedagogisch zeer overtuigende opmerking – iets als: ‘Jawel, je moet wel naar je eigen bed’ – ligt ze al onder ons dekbed. Ze draait zich op haar zij en vermijdt oogcontact. Ik zucht. Choose your battles, again. Mijn oogleden zijn zwaar, mijn voeten koelen af en ik wil maar één ding: slapen.

Ik kruip ook onder het dekbed en kijk mijn kind in het schemerdonker aan.‘Je gaat wel echt slapen hoor! Anders ga je naar je kamer.’‘Oké mam. Wil je mijn rug kriebelen?’ Ik zwicht voor zoveel schattigheid en kriebel haar rug. Haar ademhaling wordt rustig en ik voel dat ze wegglijdt naar kleuterdromenland. Ze blaast in mijn gezicht, met haar mondje half open. De verkoudheid is nog niet over. Ze riekt een beetje uit haar giecheltje maar het deert me niet. Ook ik glij weg en pak nog een paar uurtjes tot de wekker gaat.

Mijn kind kreunt en piept en rekt al haar ledematen uitgebreid uit. Ik doe iets soortgelijks. Maar nog voor ik goed wakker ben, zit ze bovenop me en roept dat ik een paard ben. ‘Hop mama hop!’ ‘Au! Iets zachter, je moeder heeft ook gevoel!’ Ik verplaats me in een bokkig paard en gooi mijn dochter van me af. Ze gilt het uit van plezier.

Als ze vannacht weer aan mijn bed staat en er is plek, weet ik dat ik opnieuw zal zwichten. Ik overweeg zelfs om mijn man preventief naar het logeerbed te sturen.

Droom

Gister en eergister bevond ik mij in een belegen maar luxueus hotel in Wolfheze, voor een training ‘praktische coachingsvaardigheden’. De ruimte waarin we training kregen was hoog, ruim en licht. Van de vier wanden bestonden er drie volledig uit glas. We keken uit op het groen en een paar dieren. Een witte zwaan, een zwarte zwaan, een hertje en ik meende zelfs een eekhoorn in de boom te hebben gezien (maar ik had mijn bril niet op, dus het kan ook een uit de kluiten gewassen mus zijn geweest).

De groep bestond uit slechts vier personen. Om elkaar wat beter te leren kennen, kregen we van de trainster de opdracht om duo’s te vormen en elkaar de vraag te stellen: ‘Wat is je grootste droom?’

Heel even baalde ik van die vraag. Of eigenlijk van het antwoord dat als eerste bij me opkwam. Want dat betekende dat ik deze mensen binnen een half uur na onze ontmoeting zou moeten vertellen dat ik een dode broer heb. Maar ik wist ook dat ik niet anders kon. Dus antwoordde ik: ‘Dat ik mijn boek afrond.’ En ja, de vraag die drie keer volgde was: ‘Waar gaat je boek over?’ Na mijn toelichting kreeg ik drie keer de reactie: ‘Heftig.’

Ook werd me gevraagd of het schrijven van een boek over de zelfdoding van mijn broer, een manier was om het te verwerken. Nee. Verwerken doe je zoiets niet, je leert ermee leven. Zo zie ik dat. En niet het boek maar mijn dagboek had voor mij destijds de functie van uitlaatklep. Daarin schreef ik zonder gene alle wanhoop en lelijkheid van me af. Ik vloekte en tierde als een malle in de beslotenheid van mijn eigen opgeschreven wereld. Het boek is de voor anderen leesbare variant daarvan. In de eerste plaats hoop ik daarmee herkenning en troost te bieden aan andere ervaringsdeskundigen. In de tweede plaats hoop ik het taboe op zelfdoding een beetje te helpen verminderen.

Naarmate de training vorderde, ontdekte ik dat de dood niet alleen voor mij een actueel thema was. Eén van mijn cursusgenoten had tijdens zijn tijd bij defensie geholpen bij de MH17-ramp. Samen met collega’s vloog hij de menselijke resten in lijkkisten naar Nederland. Een andere cursist had vorig jaar zomer haar vader verloren en was nu bezig een herdenkingsmoment te organiseren rond zijn eerste sterfdag.

Tijdens het oefenen coachte ik één van mijn medecursisten op een zussenthema. Tot mijn aangename verrassing vond ik dat niet pijnlijk en kreeg de cynische gedachte ‘jij hebt ten minste nog een zus’ geen ruimte.

Om met de slogan uit een uitzendbureaureclame te besluiten: het waren twee prachtige dagen. Niet alleen omdat ik bevestigd kreeg dat ik talent heb voor coaching (en dat hardop durf te zeggen) maar ook omdat ik het bijzonder vond om in korte tijd met drie vreemde mensen zo’n persoonlijk contact te krijgen. Natuurlijk, na deze dagen is het maar de vraag of je elkaar ooit nog ontmoet. Maar dat maakt niet uit. In het hier en nu, of toen en daar, was het waardevol om elkaar te ontmoeten en van elkaar te mogen leren.

Als mijn boek af is, ga ik me misschien maar eens oriënteren op het vak van coach. Een mens moet ten slotte wat te dromen hebben.

Voltooid leven

Floortje Dessing spreekt in Namibië met de Nederlandse Lianne, 31 jaar oud. Samen met haar Zuid-Afrikaanse partner Will, leeft zij al bijna drie jaar in een auto in de woestijn van Namibië om op die manier unieke beelden te kunnen schieten van zeldzame wilde dieren. Floortje vraagt Lianne of ze niet bang is dat er iets mis gaat, zo ver van de bewoonde wereld. Lianne legt uit dat ze sinds de dag dat haar vader op 42-jarige leeftijd zijn eerste hartaanval kreeg, leeft met het besef dat het leven iedere dag eindig is. En als het mis gaat in de woestijn, dan is dat zo. ‘Dan heb ik wel echt geleefd’, besluit ze haar betoog. ‘Al ben ik er nog lang niet klaar mee’, voegt ze voor de duidelijkheid toe.
Ik luister verbaasd en vraag me af: als ik nu dood ga, heb ik dan echt geleefd? Iedereen kan zichzelf die vraag stellen en ieder antwoord zal anders zijn. Over mijn eigen antwoord denk ik nog na.

Met nog meer verbazing luister ik naar de kritiek op de man die bij DWDD vertelde over zijn werk bij de Levenseindekliniek. Er werden tijdens de uitzending beelden getoond uit de documentaire die gemaakt is over de kliniek. Ook van het moment waarop een demente mevrouw haar laatste adem uitblaast na een dodelijke injectie. Heftig. Intiem. Ik vond er van alles van maar veroordeelde niet. Ik zag ten slotte enkel deze beelden, laat staan dat ik het volledige verhaal van die mevrouw ken.

En toch waren er hoogleraren die zonder blikken of blozen de meneer van de Levenseindekliniek voor moordenaar uitmaakten. Er net zo weinig van wetende en gezien hebbende als ik. De arrogantie was tenenkrommend. De rust waarmee de meneer van de Levenseindekliniek reageerde lovenswaardig.

Bevallingen komen ook – soms full frontal – in beeld. Nieuw leven, op de wereld gezet met alle oerkracht die er is. Je kijkt er naar of niet. Waarom mag de dood, middels euthanasie in dit geval, niet in beeld gebracht worden? Kijk er niet naar als je dat niet wilt.

Het leven mag gevierd en gezien worden, de dood verdient wat mij betreft diezelfde eer. Nou ja, de dood vieren is vermoedelijk wat te veel gevraagd maar als iemands leven eindigt, verdient dat aandacht. Een nieuwbakken moeder krijgt als haar kleintje een jaar oud is nog regelmatig de vraag: hoe gaat het met de kleine? Een nieuwbakken rouwende krijgt gemiddeld na een maand of twee, drie nog zelden de vraag: hoe gaat het met je?

Ik weet het, de dood is een lastig thema en er alle dagen nadrukkelijk bij stil staan dat het leven eindig is, doet vermoedelijk weinig goeds voor je gemoedstoestand. En van ‘leef je leven alsof elke dag je laatste is’ krijg ik ook jeuk. Ik denk dat een tussenweg goed kan, die probeer ik steeds te vinden. Genieten van elke dag, maar niet net doen alsof er geen morgen is. Dus we sparen voor ons pensioen en de studie van onze dochter.

Het leven mag gezien worden, de dood ook. Wie er niet naar kijken wil, houdt zichzelf voor de gek. Wie veroordeelt, heeft nog niet genoeg van het leven geleerd.

Wie niet waagt die niet went

De eerste maand van het nieuwe jaar was even wennen. Zoals ieder jaar vergis ik me de eerste week nog bij de datering der dingen en staat er regelmatig 2015. Maar dit jaar kwamen er twee speciale wenelementen bij.

Het eerste element heb ik zelf bedacht. Namelijk: ik drink deze maand geen alcohol. Omwille van de gezondheid en de slanke lijn, en ook om een gewoonte te doorbreken. De gewoonte die in mijn geval luidt: weekend = bier. Her en der heb ik gemeld een maandje niet te pimpelen en dat leverde allerhande reacties op. Ik ben onder andere ongelovig aangestaard, uitgelachen en niet serieus genomen. Maar ik heb ook twee medestanders weten te strikken, die ondertussen spijt hebben als haren op hun hoofd en biertjes in een krat, maar ze blijven solidair. Manlief en vriendin F. zitten ook al 23 dagen aan de tonic, cola light, groene thee en water. Manlief is één keer de fout in gegaan, toen er een geopend flesje bier in zijn handen gedrukt werd. Tja. Heel veel strakker kun je een kat ook niet op het spek binden. Dus dat flesje heeft ie op geslobberd. Vooruit. Vriendin F. controleer ik niet dagelijks maar gezien haar ‘afspraak is afspraak-mentaliteit’ geloof ik dat ook zij stug volhoudt. Laatst betrapte ik manlief wel op enig gesjoemel: hij zat aan de shandy. Ik dacht dat dat spul in sinds 1980 niet meer geproduceerd werd. Niet te nassen overigens. Dan liever een glaasje prik light met zoveel aspartaam dat je ’s nachts licht gaat geven. Maar hey, ik drink niet.

Het tweede wenfestijn betreft onze dochter. Zij wordt binnenkort vier jaar. En dat betekent onder andere: basisschool. Ze mag deze maand wennen. Er is geen wengroepje voor ouders helaas, wij moeten het zelf maar uitzoeken. Maar Vera mocht dus een beetje rond koekeloeren. Daar gingen we op de eerste wendag: de roze Frozenrugtas om de schoudertjes, gevulde broodbak en drinkbeker erin, en ook de roze gymschoenen in maat 25 waarvoor ik zo ongeveer stad en land (en internet) afgereisd had, omdat al die schoenen pas bij maat 27 beginnen. Lang leve Bristol op het Gele Rijdersplein in Arnhem.
De wenochtend begon in een grote kring van kleuters in alle soorten en maten en met verschillende niveaus aan decibellen. Links van Vera zat jongetje J. en rechts van Vera zat buurjongen T., ook nog een groentje in de wereld van de schoolgaande kleuters. Jongetje J. was echter een ervaren man, hij lichtte mij spontaan alle kleuterprocedures toe. De belangrijkste instructie: van de thematafel moest je afblijven.

Van de juffrouw had ik toestemming dubbelgevouwen op een kinderstoeltje achter Vera te gaan zitten en even mee te kijken. Na twintig minuten in de kring fluisterde Vera in mijn oor: “Mama, ik wil spelen!” Gelijk had ze, ik was ook volstrekt afgedwaald bij de uitleg over de letter V. Vis, vuurwerk, Vera, vlikker op met je letter. Toen er dan eindelijk een werkje gekozen mocht worden, sprintte mijn dochter opgelucht richting de huishoek (wat is er gebeurd met de poppenhoek?) en met twee klasgenoten verzorgde ze een zieke pluchen hond. Trots keek ik toe hoe mijn kind rondscharrelde in haar nieuwe habitat. Het moment was daar om te vertrekken. “Mama gaat lieverd, ik kom je straks weer ophalen.” De emotionele reactie van mijn kind luidde: “Ja.” Ik zei: “Nou dag schat, veel plezier.” Mijn kind herhaalde hartverscheurend: “Ja” en keek niet eens om toen ik het lokaal verliet. Dat was het moment dat ik baalde niet te drinken in januari.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2025 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑