Tamara

schrijft

Pagina 14 van 27

Dier en liefde

Op verzoek van Editio, de online schrijversacademie, heb ik een ter ere van dierendag een blog geschreven. Klik op de link! https://www.editio.nl/…/po…/tamara-baars-dier-en-liefde.html (De foto van het schattige meisje met dito hond komt niet uit mijn privé collectie ) Geen zin om te klikken? Lees dan de tekst hieronder.

Dier en liefde

Ze heette Cindy. Haar zwarte haren glansden als opgepoetste herenschoenen. Als ze me met haar bruine ogen onschuldig aankeek en smeekte om aandacht, bood ik zelden weerstand. Zodra ik uit school kwam, huppelde ze me tegemoet voor een aai over de bol. Mijn moeder nam haar een jaar voor mijn geboorte in huis. We groeiden samen op. Ik wist niet beter of Cindy was er, altijd.

Blaffen deed ze niet vaak. Grommen alleen als je te dicht in haar buurt kwam wanneer ze een bot afkloof. Toen ik groter werd, stopte ik Cindy graag in mijn oranje poppenwagen. Dat tolereerde ze enkele minuten, daarna sprong ze eruit en bleef uit mijn buurt tot de kust veilig was.

Rond haar twaalfde werd Cindy ziek. Vermoedelijk omdat ze stiekem aardappelschillen had gegeten. Haar rug werd smal, haar vacht dof.  Mijn vader ging met het arme beest naar de dierenarts. ‘Ongeneeslijk ziek,’ luidde het vonnis, en ze kreeg een spuitje. Wat was ik verdrietig.  Zelfs mijn vader, eerder hondengedoger dan -liefhebber, moest bekennen dat hij een traantje had weggepinkt bij het verlies van onze harige vriendin. Als troost kreeg ik haar halsband met daaraan het metalen kokertje waar haar naam en adres in zaten. Het rammelende geluid ervan klonk zo vertrouwd dat het leek alsof Cindy niet echt weg was.

Sindsdien is Dierendag voor mij nooit meer hetzelfde.

De allereerste Dierendag vond plaats op 4 oktober 1930, aldus de site van de Dierenbescherming. De dag is bedoeld om aandacht te vragen voor het welzijn van dieren. Mooi. Dieren behandel je met respect en zorg en dat is helaas niet voor iedereen vanzelfsprekend.

Er zijn ook mensen die de invulling van respect en zorg voor een huisdier vrij ruim nemen. Zo hoorde ik  twee weken geleden op de radio over het verschijnsel peticure: de nagels van je hond (of kat) laten lakken. Een opkomende trend uit Amerika. In San Diego bestaat zelfs een speciale nagelsalon voor honden. Het doet me denken aan honden die kleine Uggs aangemeten krijgen, of een regenjasje van dezelfde stof als de jas van het bazinnetje.

Er zijn ook mensen die hun hond ‘ons kindje’ noemen. Ze stellen de liefde voor hun teckel gelijk aan de liefde voor een kind. Mijn moeder is zowel haar hond als haar kind kwijtgeraakt.

Wekelijks bezoekt mijn moeder het graf van haar jongste kind, waarbij ze de plantjes met pijn en liefde verzorgt en de olielamp brandend houdt. Ze zet verse bloemen neer en poetst de grafsteen met zachte hand zodat de naam van haar zoon niet vervaagt.

Achter de glazen kastdeurtjes in de woonkamer staat een foto van Cindy, liggend op de donkerblauwe vloerbedekking van destijds. Eens per twee weken wordt het lijstje door mijn moeder vluchtig afgestoft.

Dode man o dode man

Pas geleden attendeerde een lotgenoot me op de verschijning van het boek van Nathan Vos, getiteld: Man o man. Hij vertelt in dit boek over de zelfdoding van zijn broer David in 2015, en zet zijn eigen ervaring in een bredere context. Namelijk die van ‘de man’, om zo een poging te doen te achterhalen waarom mannen twee keer zo vaak zelfmoord plegen als vrouwen. In 2016 waren dit 1279 mannen en 615 vrouwen (bron: www.cbs.nl).

De boekbeschrijving schetst onder andere: ‘Mannen klooien. Ze spelen eerder een rol, meerdere vaak, dan dat ze een echt leven hebben. Waarom? Wij mannen leerden nooit volwassen te worden, zoals vrouwen dat wel leerden, betoogt Nathan. Daardoor weten we niet waar we voor staan, hoe we het beste met onszelf en anderen moeten omgaan en wat we nou eigenlijk echt willen.’

Het duurde even voor ik door had dat Nathan de broer is van Mei Li Vos (politica), die in 2016 in het televisieprogramma ‘De Kist’ sprak over de dood van haar broer David. Haar kwetsbaarheid raakt me, net als de totale herkenbaarheid bij de emoties die ze beschrijft.

In de NRC Next van dit weekend stond een interview met Nathan:

‘Een zelfhulpboek is het zeker niet, al kun je er wel aan aflezen dat hij „kilo’s boeken” over psychologie en spiritualiteit heeft doorgeworsteld. Wat is het wel? Zelfonderzoek, rouwverwerking, research. Maar bovenal is het een serieuze poging om ‘de’ man te doorgronden. Zijn missie was en is: begrip krijgen én kweken voor de niks-aan-de-hand-man.’

Ik ben benieuwd welke reacties het boek los gaat maken. De eerste reactie hoorde ik al van mijn lotgenoot: zij stoort zich aan de generaliserende toon, aan de ogenschijnlijke zekerheid waarmee bepaalde uitspraken gedaan worden. En de tweede reactie stond na het weekend als ingezonden brief in de NRC Next. De schrijfster van de brief besluit haar betoog met: ‘Kijk naar het individu, niet naar zijn of haar (gender)identiteit. Er bestaat niet zoiets als ‘de’ man of ‘de’ vrouw. Trouwens ook niet zoiets als ‘de’ zelfmoordenaar.’

Ik voel mee met die reacties. Maar ik weet nog niet wat ik er verder van vind. Laat ik het boek eerst maar eens lezen. In de basis juich ik de verschijning ervan toe omdat het bijdraagt aan het bespreekbaar(der) maken van zelfdoding, depressie en rouw; een belangrijk deel van mijn motivatie om te schrijven over m’n eigen ervaringen.

Of ik het verhaal van Nathan Vos herkenbaar vind moet blijken. Was mijn broer ook een ‘niks-aan-de-hand-man’? Deels wel. Hij heeft niemand laten merken dat hij zelfdoding overwoog. Zijn masker was groot en stevig vastgezet. Had ik hem kunnen redden door nog meer te praten, beter door te vragen, geen genoegen te nemen met zijn antwoord ‘nee natuurlijk niet’ toen ik hem quasinonchalant vroeg of hij suïcidaal was? Ik zal het nooit weten. Maar het bijbehorende schuldgevoel heb ik al lang geleden losgelaten. Als ik het interview lees met Nathan Vos is hij daar zelf nog niet aan toe, en dat spijt me voor hem want het is een erg zinloos en dus akelig gevoel.

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het boek vooral een vorm van rouwverwerking is, zeker als je bedenkt dat hij het zo kort na de dood van zijn broer geschreven heeft. Maar hoe jij of ik er ook tegenaan kijken, wat mij betreft staat voorop dat het goed én moedig is dat Nathan Vos zich zo kwetsbaar durft op te stellen en laat zien wat er met je kan gebeuren als je broer sterft door zelfdoding.

Wat kan ik van u leren?

Onderstaand verhaal is de eerste stap die ik vanmiddag zette om – hopelijk – een bijdrage te mogen leveren aan het nog te publiceren boek: ‘Wat kan ik van u leren?’

Het boek is een initiatief van Stichting ‘Goed doen voor een ander’. Deze stichting zet zich in om eenzaamheid onder ouderen draaglijker te maken. Dit doen zij o.a. door het organiseren van Koffieschenk Buurtprojecten in verzorgingshuizen. Vaak komen daar mooie gesprekken uit voort. Dit inspireerde de oprichter van de stichting, Edward Molkeboer, om een boek met verhalen van oudere mensen samen te stellen rond de centrale vraag: wat kan ik van u leren? Er zijn 50 schrijvers nodig die ieder één hoofdstuk van het boek schrijven. Inmiddels zijn er 35 schrijvers geselecteerd. Ik heb mijn schrijftalent gedoneerd en hoop bij de laatste 15 schrijvers te horen waarvan het verhaal wordt opgenomen in het boek. En als dat niet lukt, dan hoop ik in ieder geval de oude dame en haar kinderen en kleinkinderen blij te maken met een mooi verhaal over wie zij is en welke levenslessen ze graag met ons deelt.


Het laatste huis van de straat, daar woont ze, aldus de buurvrouw die voor mij het contact legde met mevrouw B. Mevrouw B. is vijfennegentig volgens mijn buurvrouw, maar zelf corrigeerde ze dat: ‘Ik word vierennegentig.’ Op leeftijd in ieder geval.

Ik bel aan bij het grote huis met donkerbruine kozijnen en bomen tot aan de hemel. De woning heeft aan de buitenkant de sfeer van ‘Pipi Langkous meets kunstatelier’. Het liefst zou ik eerst ongegeneerd door de ramen naar binnen loeren. Mijn dochter raapt ondertussen interessante blaadjes en takjes van de grond. Een slanke kranige dame in een verrassend moderne outfit – wit t-shirt met grafische print en een gestreepte broek – opent niet de voordeur maar de tuindeur. Haar grijze haar heeft ze opgestoken. Ze draagt een ronde bril op haar neus en een robuuste hippe ketting om haar nek. Oud maar niet bejaard, schiet door me heen.

‘Bent u mevrouw B.?’

‘Jazeker, dat ben ik’, volgt er kordaat met een lichte kraak in de duidelijke stem. ‘En u bent?’

‘Ik ben Tamara, de buurvrouw van Sophie.’

‘Help me even, Sophie… is dat die jongedame met dat donkere haar en dat jongetje?’

‘Ja, en ze heeft ook een meisje.’

‘Oh ja, nu weet ik het weer. Komt u verder.’

Ik mag plaats nemen op een kleine tuinbank in een tuin met veel gezellig en rommelig groen. Op het tafeltje ervoor staan nog wat restanten van de lunch. Een kop zwarte koffie in een jaren-zeventig-mok, een boterham met ei. Mijn dochter, die een beetje verlegen om zich heen kijkt, ziet een roodborstje door de tuin huppen en wijst me er enthousiast op. Mevrouw B. vertelt dat ze het vogeltje af en toe een kruimel toewerpt en dat het beestje daarom telkens terug komt.

‘Ik kom een afspraak met u maken voor een interview’, zeg ik. Ik merk dat mevrouw B. het wel gezellig vindt dat er iemand komt aanwaaien, maar dat ze nog steeds niet doorheeft wie ik ben en wat ik kom doen.

‘Ach, dat is waar ook. Sophie heeft het me verteld. Ik had een oudere vrouw verwacht maar u bent een jonge vrouw. Wacht, ik haal mijn agenda.’

Mevrouw B. komt terug met een flinke agenda en begint te bladeren. Voor ze weer gaat zitten, merkt ze op: ‘Ik krijg ineens de oude dag over me. Zomaar, opeens.‘ Ik weet niet goed wat ik daar op moet zeggen. Het lijkt mij namelijk een kleine ramp, als je lijf en leden niet meer doen wat ze altijd deden. Ik zeg iets algemeens doch hopelijk meelevends als: ‘Jee, wat vervelend.’

Mevrouw B. loopt de dagen van de week langs. Er staan allerhande afspraken in de agenda met bordeauxrode omslag. Maar dan ziet ze een gaatje. ‘Dinsdag overdag, zou u dan kunnen?’

‘Overdag werk ik dus dat lukt helaas niet.’

‘Och natuurlijk. Ja, dat was in mijn tijd niet’, zegt ze verontschuldigend.

We maken een afspraak voor de zaterdag erop en mevrouw B. noteert met een klassiek handschrift in ferme halen het tijdstip, mijn naam, mijn nummer en waar ik precies voor kom. Ik bedank haar en ze begeleidt mijn dochter en mij weer naar buiten. ‘Bel me nog wel even hoor, die zaterdagochtend. Want ik ben oud en ik vergeet dingen.’

Mijn dochter en ik wandelen terug naar huis. Ik ben een beetje onder de indruk geloof ik. Met mijn vierenveertig levensjaren voelde ik mezelf al behoorlijk levenswijs, maar na mevrouw B. ontmoet te hebben, realiseer ik me dat ik net uit het ei ben.

Ik verheug me op mijn gesprek met haar. ‘Ja, ik vertel je niet alles hoor’, grapt mevrouw B.

I am better then, I am

Als je verkering uit is, gaat elk liedje op de radio over jouw hartenpijn. Iedereen die een gebroken hart heeft (gehad), weet dat. Zelf bewaar ik goede herinneringen aan ‘R.U. Kiddin’ me’ van Anouk. Vol overgave gilde ik mee met de radio of in de kroeg:  ‘What has she got that I don’t have?’, uiteraard afgerond met de hoopvolle slotzin: ’I am better then.’

Aan dit fenomeen moest ik denken toen ik afgelopen week mijn laatste vakantiedag in de sauna doorbracht. Sinds ik intensiever met mijn boek over mijn dode broer bezig ben, stuit ik om de haverklap op verhalen en interviews die gaan over zelfdoding, depressie, dode broers of zussen. Ik zoek het er niet op uit. Denk ik.

Ik bestelde een geitenkaassalade en las er een blad naast, want ik was alleen. Eerst de Fd Persoonlijk, gevolgd door Vrouw, bij gebrek aan de Linda of Flow. In de Fd Persoonlijk stond een verhaal van Bert Natter, journalist/schrijver/uitgever, waarin hij vertelde over zijn overeenkomsten met Koning Willem-Alexander. Zo hadden ze bij elkaar op school gezeten. En ze hebben allebei een dode broer. Bert Natter schreef er invoelend over.

De geitenkaassalade smaakte prima, de Fd Persoonlijk was uit en ik begon aan Vrouw. Daarin een interview met actrice Rifka Lodeizen, onder andere over haar rol als moeder van een overleden zoon in de film Tonio, naar het boek van  A.F.Th. van der Heijden. Hij schrijft hierin over het verlies van zijn enige kind, Tonio. Ik durf het tot op de dag van vandaag niet te lezen. Te confronterend. Enerzijds vanwege de pijn die ik zie bij mijn eigen ouders (lastiger te verdragen dan mijn eigen gemis), anderzijds omdat ik zelf moeder ben en de gedachte dat onze dochter… Ik kan het niet eens opschrijven.

Tijdens de twee vakantieweken op La Palma eind juli, begon ik aan het boek ‘Het smelt’ van de Vlaamse schrijfster Lize Spit. Niet gehinderd door inhoudelijke voorkennis maar getriggerd door de lovende kritieken, leek het mij een goed idee dit debuut te lezen. En inderdaad, vanaf de eerste bladzijde: rake zinnen, authentieke metaforen en prettig schurende formuleringen. Al snel kwamen er een depressie, een dood zusje en een strop voorbij. Het thema zelfdoding werd later nog verder uitgediept. Een pijnlijk goede roman die ik – hoe gek dat ook moge klinken gezien de thematiek – met bijzonder veel genoegen heb gelezen.

Zoals de liefdesliedjes hielpen mijn gebroken hart te lijmen en vooruit te gaan, zo helpen de persoonlijke verhalen en krachtige romans over verlies om door te gaan met schrijven. Het kan geen toeval zijn dat ze mijn pad kruisen. Dat boek gaat er komen.

P.S. Ik mag het graag nog eens in herinnering brengen: ten tijde van mijn deelname aan de debutantenschrijfwedstrijd van online schrijfacademie Editio, schreef mijn collega B., a.k.a. Tammo Tamminga, een ontroerend lied geïnspireerd op mijn verhaal. Luister hier.

Niet op eieren graag

‘Maar als ik enthousiast aan je vertel dat ik komend weekend met mijn broer en zus de zomerfeesten ga vieren, dan denk ik achteraf: ai, dat was niet zo tactisch van me.’ Aan het woord is mijn gewaardeerde en empathische collega S. tijdens een etentje vanavond.

Gelukkig snapte collega S. het ook toen ik zei dat ik het heel vervelend zou vinden als zij, of wie dan ook, mij niet meer zou vertellen over leuke bezigheden met broers of zussen omdat ze bang zijn mij te kwetsen. Als iemand me zoiets vertelt, denk ik heus wel: bleh, dat kan ik dus niet meer doen met mijn broertje. Maar al snel volgt de gedachte: wat goed dat jullie elkaar zo opzoeken. Geniet ervan! Mijn collega vond dat ik een groot hart had. Dat valt reuze mee. Ik ben gewoon geoefend in ruimte geven aan beide gedachtes zonder dat de negatieve gedachte de positieve overschaduwt. Of andersom.

Vriendin M. zegt me af en toe dat ze zich mijn woorden herinnert, als ze weer eens wrevel voelt richting haar broer of zus. ‘Welke woorden?’ wilde ik weten, me niet bewust dat ik blijkbaar iets wijs had gezegd. ‘Je zei me ooit toen ik over hen mopperde: jij hébt tenminste nog een broer en een zus. Dat helpt me relativeren.’ Ik bedoelde die opmerking gekscherend wist ik weer, maar eigenlijk zit er voor mij meer waarheid in dan ik zelf doorhad.

Vriendin F. is heel goed met haar zus M., die ik ook graag mag. Als ik hen samen zie ben ik jaloers. Ik geef het eerlijk toe. De vanzelfsprekendheid in het contact, de gedeelde geschiedenis, de gelijkenis, zelfs de irritaties die er soms zijn vind ik benijdenswaardig. Ik wil dat ook. Ik had dat ook. Des te mooier dat zij zich realiseren hoe waardevol het is om elkaar te hebben. Als ik me niet vergis zei zus M. ooit dat de dood van Koen haar daar bewuster van had gemaakt.

En zo zijn er nog meer mensen die me met regelmaat met de neus op de feiten drukken als ze vertellen over het leuke samenzijn met broers of zussen. Of over hoe irritant of belachelijk hij of zij nu weer gedaan heeft. En dat is heel goed. Ga bij mij niet op eieren lopen omdat mijn broertje dood is. Koester je broer(s) of zus(sen), ze zijn je geschiedenis en je bloed. Vertel me over hen. Ook al zijn ze soms stom. Vind ze dan stom met liefde en geniet ervan dat je een broer of zus hebt om je grenzeloos aan te storen.

Ik zou er wat voor geven om me weer eens ouderwets kapot te irriteren aan mijn broertje.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑