Soms gebeurt het maanden niet, en dan opeens twee keer in één week. Ik herinner me de eerste keer nog goed.
Met twee watjes op mijn ogen lig ik ontspannen op de stoel bij de schoonheidsspecialiste. Ze besmeert me met heerlijk geurende goedjes en we keuvelen wat over ditjes en datjes. Plots komt daar die ene vraag die ooit een keer moest komen: ‘Heb je nog broers of zussen?’ Het is ongeveer anderhalf jaar na Koens dood. In een split second besluit ik de waarheid te vertellen. ‘Ehm. Ja. Een broer. Maar hij is dood.’ De schoonheidsspecialiste verontschuldigt zich voor haar vraag, en hoewel ik me kan verplaatsen in haar ongemak, probeer ik haar uit te leggen dat een ‘sorry’ echt nergens voor nodig is.
De één na laatste keer was vorig weekend. Tijdens het concert van Normaal in het Gelredome, zitten mijn moeder en ik naast twee gezellige heerschappen van 40plus, die op de frequentie ‘ouwehoeren’ staan afgesteld. Aangezien zowel mijn moeder als ik zelden om een praatje verlegen zitten, wordt het al snel een dolle boel. Britney Spears, naaktzwemmen, geen thema is te gek.
‘Goh leuk zeg, dat jullie samen naar zo’n concert gaan’, zegt de ene man. ‘Ja heel leuk, heeft mijn dochter geregeld hoor’, legt mijn moeder uit, terwijl ze met haar linkerhand naar mij wappert. ‘En, heb je nog meer kinderen?’, hoor ik de man tot mijn verbazing aan mijn moeder vragen. ‘Nee. Ja. Nou. Nog een zoon, maar die is overleden’, zegt mijn moeder. Ik houd mijn oren gespitst en jawel, daar komt level 2: ‘Jeetje wat heftig zeg. Was hij ziek ofzo?’ ‘Ja, zo kun je het noemen. Hij heeft zelfmoord gepleegd’, legt mijn moeder uit. De man schrikt en zegt wat meelevende dingen waar mijn moeder vriendelijk op reageert. Vervolgens blijft het een minuut of wat stil. Tenminste, op de vier stoelen die wij bezetten. We kijken eensgezind naar het podium, waar Normaal terugkeert na een adempauze voor Bennie Jolink.
De laatste keer was eergisteravond. Met vriend J. strijk ik neer in het Moortgat te Arnhem, na een tof concert te Nijmegen. We nemen nog één biertje te veel om het geheel fatsoenlijk af te ronden, en voor we het weten worden we omgeven door drie gasten van midden twintig die spontaan aan dezelfde grote tafel komen zitten. Twee ervan haken al snel af maar de derde is een gezellig type. J. en hij blijken ook nog eens een gezamenlijke kennis te hebben. De jongen, we noemen hem Stan, vraagt of J. en ik een stelletje zijn. Ik zeg: ‘Nee, we hebben het wel geprobeerd maar dat werd niks.’ Even later biecht ik op dat dat een geintje was. Stan legt ons uit dat hij niet gelooft in vriendschap tussen man en vrouw en wil graag weten waar we elkaar van kennen. (Voor de outsiders: J. is de voormalig BFF van mijn broer.) Voor ik iets kan zeggen redt J. de situatie en antwoordt: ‘Via haar broer.’ Ik knik instemmend. Stan neemt er genoegen mee. En ik ben opgelucht dat het daar dit keer bij blijft.
Op naar 2016. En hoe ongemakkelijk het soms ook is, ik hoop dat mensen ook in 2016 naar Koen blijven vragen. Per ongeluk of niet. Want je bent pas echt dood als er niet meer over je gesproken wordt.